[p. 339]
Rogi Wieg
Roze brieven
Hoe onthutsend is dit bestaan,
in dat blauwe licht van de ochtend
op weg naar de vrouw die ik heb gewonnen
op het leven. Zij schrijft mij
roze brieven, met als aanhef
‘lieve man’, zij krabbelt haar vertrouwen
bijna zonder verwarring in mijn
botten. Ik heb nooit genoeg gehad
aan mijzelf, er was alleen een onrustig ik
op die paar momenten dat men wegging,
dat men werkelijk de deur sloot
van een kleine kamer. En dan,
door de tuimelingen van winter en herfst,
door het tuimelen van iets naar een raam
toe, sloop ik de kamer weer uit,
naar het blauwe licht van de beweging.
In het licht zijn de resultaten
zichtbaar, dat ontbreken
van een wezenlijk zelf, het langzame
schaakspel van de man en de pijn;
[p. 340]
maar in het licht is men ook onzichtbaar,
de dingen tonen zich zacht en deelbaar,
men is op reis en spreekt
met een gemak over de dingen.
En wie zich bindt, wordt wel weer verlaten,
of verlaat zelf. Mijn vrouw schrijft mij
roze brieven, zij krabbelt
mijn liefde diep in haar botten.