[Vervolg Het schaarse geluk]
praat dat nu eenmaal gewoonte is, en misschien op een of andere onzichtbare manier ergens goed voor; er is wel meer te eten dan vroeger, en daar gaat het maar om.
Ten onzent intussen is de blik op het geluk niet voorbehouden aan de voorstanders van een andere maatschappij-inrichting. Integendeel, dat zo weinigen behoefte hebben aan het geluk van de communisten, is omdat
wij het geluk van onszelf al hebben. Je hoeft daar niet in te geloven, en niet te zeggen dat je er in gelooft: dat is een belangrijk verschil – het verschil tussen beschaving en onderdrukking – maar dan is het vervolgens nog zaak om goed duidelijk te maken dat dat geluk ook nergens op lijkt. Het geluk van een huisje hebben, het geluk van het gezin, het geluk van een passende werkkring, nog te verhogen door het geluk van een bepaald bordje soep en het geluk van televisiekijken: ik weet niet of er na Amerika wel een land is waar zoveel over geluk geleuterd wordt als Holland, en waar niet-gelukkig zijn zo algemeen als een beschamend kwaaltje gezien wordt, als puistjes op een grappige plaats. Velen lijken het zelfs als de voornaamste taak te beschouwen van het eerste gezin des lands, te bewijzen dat de rekensom inderdaad uitkomt: een oplettend conformisme leidt tot het geluk.
Men zal mij misschien zeggen: dit is het zogenaamde soliede geluk, als jij daarboven het vluchtige verkiest, dan praten wij over verschillende dingen. – Dat kan wel zijn, maar het mijne is het echte, het toevallige, onverwachte, gelukkige. Het andere is alleen de afwezigheid van onmiddellijke behoeften, versterkt met een besef dat men gehecht is geraakt aan zijn omgeving en zich verlaten zou voelen als er een persoon of een aanzienlijk deel van de dingen uit verloren ging. Misschien moeten sommigen, om het gezellige oppassende geluk te leren waarderen, de vlam in hun hart temperen tot zo’n zacht pitje dat zij voor het gelukkige geluk ongevoelig worden. Niettemin blijft dat bestaan, en het geeft de maat aan van alle aftreksels. Of is het in ernst de bedoeling dat wij allemaal gezellig oppassend worden op een zacht pitje? Als dat zo is, heeft Huxley gelijk, dan ziet het er slecht uit.
Wat Huxley in zijn laatste woord wil bewaren, is de menselijkheid, niet het geluk; wat ik probeer te verduidelijken, is dat dat inderdaad twee heel verschillende dingen zijn. Het geluk in een verduurzaamde vorm is precies het grote lokmiddel van de totalitaire verleiders, en het is ook het verzekerde erfdeel van de mensheid van Brave New World. De overredingsmiddelen van hoofdstuk 6 tot en met 10 dienen dan ook tot niets anders dan om de mensen gelukkig te maken in hun onderwerping, en hun met hart en ziel te winnen voor het conformisme dat de overheid gewenst oordeelt. De smellies, de feelies, de talenten precies afgestemd op het werk, en bij tijden een heerlijke pil die geen kater nalaat: voor het geluk moeten wij in Brave New World wezen. Het duurzame geluk zoals wij dat op het ogenblik kennen stelt misschien een paar eisen die daar niet vervuld zouden worden; maar als het andere geluk werkelijk duurzaam is, wat zal dat er dan nog toe doen? Het huidige duurzame geluk is toch ook nog stuntelig, onwetenschappelijk werk. Het weet geen antwoord op pijn en dood, en lang niet altijd op moedeloosheid en slecht humeur. Dat van Brave New World wèl.
Evenwaardige attracties heeft de menselijkheid niet te bieden. Het is de vraag of wij niet gek zijn als wij haar verkiezen boven het wetenschappelijke geluk. Wat is men liever: een wrange intelletueel of een stralende imbeciel? een schouderophalende ambtenaar of een zingende chemicus? een afgunstige kantoorklerk of een blij kind van staat? Als wij de geschiedenis van de laatste vijftig jaar alleen al overdenken, is het lang niet zeker dat de ware triomf van de menselijkheid niet zou zijn om zichzelf pijnloos af te schaffen. Toegegeven, uit onze meest mismoedige buien kunnen wij terugkeren naar dingen die het leven waard zijn: de liefde, de levenslust, en dan ook weer het schaarse geluk. Vergelijken wij daarentegen met het heerlijke bestaan van een wetenschappelijke mensheid, dan zijn er moeilijk argumenten te vinden om een voortbestaan van onze gangbare manier van leven aan te bevelen.
Wij kunnen dit probleem niet oplossen door de Mens met een hoofdletter te schrijven. Als wij konden zeggen dat hij de schepping van God is waar wij niet aan mogen komen, zou dat meer betekenen; maar God is in de twintigste eeuw niet goed meer voor een sterk argument. Beter kunnen wij de aandacht vestigen op twee praktische moeilijkheden. Niet doodzijn is erg, maar sterven en op dezelfde manier is het niet wetenschappelijk gelukkig zijn waar wij ons tegen kunnen verzetten, maar de overgang van onze oude, slordige en wrede, bestaan naar dat nieuwe. De andere overweging is dat niet allen gehoorzaam en gelukkig kunnen zijn; er moeten ook degenen zijn waaraan zij gehoorzamen: een mooi zootje zou dat worden, en niet eens wetenschappelijk genoeg om ons geluk helemaal feilloos te garanderen.
Daar zijn verder dan teveel andere overwegingen naast te stellen, die deels dienen om het materiaal voor de keuze zo volledig mogelijk te maken, deels doen voorzien dat niemand ons, wanneer het er op aankwam, zou vragen wat wij kozen. Ik weet niet hoe het zal gaan; ik kan alleen vaststellen dat Huxley’s profetie mij nooit dat benauwende gevoel van waarheid geeft dat ik kreeg van George Orwell’s 1984 (ik heb overigens geen reden om aan te nemen dat de toekomst door mijn gevoelens wordt beschreven; het gevoel van waarheid bij Orwell zou ik nu alweer minder sterk hebben dan het een paar jaar geleden was, zoals Huxley ook doet opmerken, die het werk van zijn kollega in het voorspellen belangstellend en sympathiserend met het zijne vergelijkt).
Ik houd mij met één been op de vlakte, en opper niet meer, in het voetspoor van de grote pessimist, dan dat voorzover de nieuwe wonderen van biologie en chemie ons voor een keuze zullen stellen, dat er wel een zou kunnen zijn niet tussen menselijkheid enerzijds en knechtschap en misère anderzijds, maar tussen menselijkheid met schaars geluk en wetenschappelijkheid met verduurzaamd geluk. Voor de vorm voeg ik toe dat ik zelf nog aan de menselijkheid met schaars geluk de voorkeur geef. Dat betekent in dit verband op zichzelf letterlijk niets, maar zoiets hoor je te zeggen, en er past goed bij wat ik uit het voorgaande afleid, zoals ik het trouwens uit bijna alles afleid: dat het voorbeeld voor ons leven gesteld wordt door de groeiwijze van de rozestruik, met dorens en al, niet door die van de bonestaak.
Zo loopt alles nog betrekkelijk goed af. Er zijn veel verschrikkelijker dingen af te leiden uit de vooruitzichten van overbevolking en gedachtenbesturing; voor eens een keer wanneer wij er niet te slechtgeslapen en te somber voor zijn.
J.J. PEEREBOOM