Gordijnen

Ineens verlangde ik hevig naar je straat. Het was een stille straat: er slopen sporadisch auto’s langs je ramen, de bomen waren hoog, vingen wind en mannen met honden groetten me als ik naar je voordeur liep.

Als we in bed lagen, konden we soms de dronkenpraat van mensen op straat horen. In de ramen zat stokoud enkelglas en omdat je het altijd warm had, stond er altijd minstens één raam open. Omdat ik het altijd koud had, kroop ik zo dicht mogelijk tegen je aan.

De eenzame auto’s die langs je raam gleden strooiden koplamplicht door de ramen – je woonde er pas een maand en had nog geen gordijnen opgehangen. Daar zou ik een keer mee helpen, had ik gezegd. Je wist nog niets van mijn onhandigheid.

Het koplamplicht scheerde ’s nachts als een zoeklicht langs je bed, alsof er iemand naar ons zocht. Dan hielden we allebei onze adem in, tot het licht verdween. We wilden niet gevonden worden.

Je straat had iets vertrouwds, zelfs voordat ik de weg naar je huis uit mijn hoofd kende, omdat jij er woonde. De oude straatlantaarns, die ene scheve gevel, de bloemen in de vensterbank van je bejaarde buurman, die ik soms tegenkwam als ik ’s middags weer vertrok. De eerste keer keek hij me onderzoekend aan, en trok daarna zijn voordeur dicht. De laatste keer probeerde hij een praatje aan te knopen, en dat lukte bijna, was het niet dat ik zo snel mogelijk weg wilde.

Als ik niet op weg was naar jou, maar wel door je straat moest, zwaaide ik altijd even, of je nu thuis was, of niet. Soms kreeg ik later een berichtje van je, dat je me had gezien: of ik gezien had dat je had teruggezwaaid. En dat je van me hield.

Het is vreemd dat ik veel dingen van je ben vergeten. Ik weet amper nog hoe je stem klonk, hoe je zoende, hoe je naar me keek. In één jaar kunnen die kleine, en tegelijkertijd allesomvattende dingen kennelijk toch vervagen, als je iemand niet meer ziet. Van je straat weet ik alles nog. Ik wilde terug, heel even.

De trui die ik nog van je heb, zou ik eindelijk terug kunnen geven. Misschien kreeg ik dan mijn blauwe overhemd met bloemetjes in de manchetten terug. Ik vroeg me af hoe je bij iemand aanbelt, als diegene je nooit meer wilt zien. Bel je een keer lang? Of twee korte keren? Ik weet niet eens meer hoe ik al die andere keren bij je aan had gebeld. Je had gelijk, en hebt dat, na een jaar, nog steeds: ik had beter op moeten letten.

Ik kwam niet verder dan de hoek van je straat. Na een paar stappen zag ik de bloemen in de vensterbank van je buurman staan. Er liepen nog altijd mannen met honden. Ze groetten me, en ik groette terug, terwijl ik stil bleef staan bij een lantaarnpaal.

Toen zag ik het: er hingen gordijnen voor je raam. Ze waren dicht.  

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en het AD. In 2022 verscheen DEMarrage, een uitgave van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina en in 2024 verscheen Dag stad bij uitgeverij Klapwijk en Keijsers.

Van 2021 tot 2024 was Twan stadsdichter van Amersfoort.

Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Foto: Roderique Arisiaman