Jimmy

Mijn historie met paarden is complex. Na een paar maanden rijles als zevenjarige, misleid te geloven dat ik enige controle had over de orka tussen mijn benen, werd ik in een gevorderd klasje gezet waarbij de juf me steeds dezelfde pony toewees.

Diamond kon zelfs in de meest slome stap haar hoofd zó plotseling voorovergooien dat de jongen op haar rug geen tijd had om de teugels los te laten. Met een felle zwiep landde ik keer op keer aan haar hoeven in het zand.

Het was niet zozeer de klap, maar niet te weten wanneer die kwam. Na drie weken hield ik het voor gezien, en in de jaren die volgden reed ik heel soms met vriendinnen, maar vertrouwen kreeg ik nooit meer terug.

Nadim (11) is dol op paarden – zijn eerste woord was paard – en toen we een tijdje in Oud-West woonden werd hij lid van de Hollandsche Manege. De voetbaljongens op school maakten grappen over zijn hobby, maar mijn zoon hield zó’n meeslepende spreekbeurt over paarden dat alle kritiek verstomde.

Zo is hij altijd geweest: trouw aan zijn eigen liefdes, absoluut niet bang zich daarin kwetsbaar op te stellen. Hoewel hij bijna naar de middelbare gaat, krijg ik nog elke ochtend een kus op het schoolplein. Toen ik hem laatst vroeg of hij dat zou blijven doen, knikte hij wat droogjes, alsof die vraag eigenlijk geen antwoord behoefde.

Vorige week reed hij zijn eerste dinges – ik weet niet hoe het heet als ze oefeningen doen in die bak. Is dat dressuur? Hij moest figuren rijden, lijnen maken tussen letters op de schotten rond het zand.

Een halfuur voor de kuur/dressuur/test waren we aanwezig. Het was de bedoeling dat ruiters én paarden perfect verzorgd waren. De meiden uit zijn groep hadden hun pony’s tot glimmens toe opgewreven, cornrows gemaakt van manen en elfachtige vlechten in staarten gelegd. Er waren dames met nieuwe uniforms, hun haar opgerold in een kanten bolletje.

Nadim droeg zijn oude joggingbroek en zijn te grote rijlaarzen. Hij had zijn eigen hoodie aan, en dezelfde stoffige cap waarmee hij altijd rijdt. Als pony nam hij Jimmy, een nogal ongezeglijk wit beest dat meestal als laatste gekozen wordt. Kinderen gaan zelfs extra vroeg naar de manege om niet op hem te hoeven rijden.

Door het gangpad tussen de boxen kwam mijn jongen aangelopen, het paardje langs zijn zij.

‘Wat heeft hij een mooie vlecht,’ zei ik. ‘Heb je die zelf gemaakt?’

Naadje knikte zuinig, zijn blik schoot door de stal en landde uiteindelijk aan mijn voeten. ‘Ik ben best wel zenuwachtig, papa. Ik denk dat ik misschien maar niet meedoe.’

‘Dat snap ik,’ zei ik, jagend op de juiste woorden. ‘Dat snap ik man.’

Zijn blik reisde omhoog, sloot aan op de mijne. Ik moest nú iets zeggen.

‘Denk maar niet aan al die mensen,’ zei ik, en aaide Jimmy, die wat schichtig reageerde. ‘Het is gewoon jij en je vriend. Jullie zijn vrienden, toch?’

Voorzichtig knikte Nadim, en keek zijdelings naar de pony.

‘Nou,’ zei ik. ‘Gewoon lekker samen rijden. Als ze niet dachten dat je het kon dan hadden ze je niet laten meedoen.’

Even later zat ik op de balustrade boven de binnenbak te wachten tot mijn jongen aan de beurt was. Natuurlijk dacht ik terug aan mijn eigen rijverleden, en ook aan de eerste lessen van Nadim, waar ik vaak bij geweest was.

Die eerste keren kostte het hem vreselijk veel moeite om zijn pony in het spoor te houden. Ik weet nog dat me dat verbaasde: die beesten doen niet anders dan dezelfde rondjes lopen, en toch ging het steeds mis. Zijn paardje wandelde naar het midden van de bak om een van de andere pony’s te bijten, of hield ergens halt en kwam niet meer in beweging.

Na een tijdje kreeg ik door dat het dier wél in haar spoor bleef als Nadim zich maar op haar focuste. Werd hij afgeleid door een van de spiegels naast de bak, dan sjokte ze meteen weer naar het midden. Met de weken werd mijn snel afgeleide man kalmer, zakte hij steeds meer in dat zadel. Eerst leek zijn lijf zich naar het dier te voegen, daarna ook zijn hoofd. De pony als detector van verbondenheid.

Nadims kuur/dressuur/test ving aan en hij was duidelijk gespannen. Toch zag ik ook iets kalmers in hem, iets wat daaronder lag. Het publiek, de directeur, zijn instructeurs en klasgenoten: hij wist dat ze er waren en dat maakte hem stikzenuwachtig, maar hij moest nu bij dit witte paardje zijn. Jimmy had het nodig dat hij duidelijk was, helder bepaalde wat er moest gebeuren.

Toen de beproeving erop zat, reed Nadim naar voren in het midden van de bak en bracht een ruitergroet, waarna iedereen applaudisseerde. Een halfuur later kwam hij naast me zitten.

‘Ik weet het niet hoor,’ zei hij. ‘Er ging van alles mis.’

‘Welnee,’ zei ik, en gaf hem zijn beloofde cola. ‘Waar bleef je nou zo lang?’

‘Ik moest Jimmy nog afzadelen,’ zei hij. ‘En borstelen en voeren en zo.’

Ik haalde mijn vingers door zijn haar, wat hij nog steeds in het openbaar laat doen, en kuste zijn zachte wang. Met al die zorgen in dat koppie had hij eerst goed voor zijn vriend gezorgd, daarna was hij pas steun voor zichzelf komen halen.

‘Voor mij ben je geslaagd,’ zei ik.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.