(beeld: Don Duyns)
de kleine ster bleek één van velen te zijn
een gegeven waarover ze niet verdrietig of kwaad
maar plotseling stil was
omdat geen enkel geluid door de ruimte kan jagen
ze besloot snel en goed en alles in één keer
drie dagen lang al het licht te zijn wat ze ooit zou zijn
en dan definitief te doven
Op de eerste dag was ze een jager met lood in haar zakken. Het was het begin, dus moest ze net zo langzaam zijn als haar prooi. Net zoals de lome zon, het windstille blad, verroeste fiets, doorweekte eendagsvlieg. Haar doel was doden, niet vangen. Koude vloeistof uit een nek gieten. Dat kon helder of troebel gaan maar altijd met de geur en het geluid van een dam. Razend en vrij en houterig en nat ook al had ze maar één lullig takje uit de muur gepakt. Ze nam het meer naar huis als souvenir, ook al joeg ze niet op bevers. Iemand op de wereld had het beste met haar voor. Ze moest diegene alleen eerst zien te vinden.
–
Beste Jager,
Ik heb het beste met je voor. Ik ben sneeuwwitje niet maar graag je prooi. Ze zeggen dat je zo genadig bent. Dat je een oog nooit zal doorklieven als die maar voldoende als een appel glanst. Ik weet nog steeds niet of ik een mooi gezichtje heb, want iedereen liegt. Dus draai ik me steeds traag van je weg en vraag me af of ik ooit zal bijkomen, of dat ik eindeloos zal moeten blijven ademhalen alleen maar om oké te zijn. Ze zeggen dat je van die haren hebt die net niet meer stoppelen maar nog wel prikken. Het is denk ik niet dat je een slecht mens bent of zo, maar genadig vind ik ook weer overdreven. Als ik iemand wil doodsteken en het dan toch niet doe is dat nog steeds niet echt lief, toch? Kom. Kom rennen, kom roken, me in de ogen kijken zonder me iets aan te doen.
–
De tweede dag was de hare, omdat alles wat ze aanraakte bijzonder werd. Ze aaide een gans, gaf die een paarse gloed en de naam Ananda voor die naar de andere oever zwom. Het water kreeg er lachrimpels van. Haar moeder had haar bad volgejankt, dus ving ze alle regendruppels in haar pelikanenbek en dwong ze dezon kon om haar haar sproeten terug te geven. Ze stampte in een ton vol gebakken aubergines die haar voeten lieten ruiken naar de middellandse zee. Ze pakte de hand van een ridder vast die zijn harnas niet meer nodig had. Haar nagels weigerden zich zwart te laten lakken, bleven alsmaar bloedrood of diepblauw. Een kleine Midas was ze, dartelend. Ze droomde over egels met pennen in hun rug.
–
Geachte Koning Midas,
Net als ik wil je snel leven, toch? En goed? En alles in één keer? Ik denk daar wel eens over na: wat als alles nu eens écht lukt? Dansend en zwierend. Bloesempies in de zon. Maar als jij ze aanraakt zijn ze gouden hagel, direct naar de grond. Alles van goud is bevroren, toch? Alles wat is uitgezocht en opgelost wordt een standbeeld, tot de kamer zo vol staat dat je zelf buiten moet slapen. Ze zeggen dat je bang was op het eind. Daar geloof ik niks van. Alles was zoals je wou, goed, perfect en je had jezelf een gouden snijtand gegeven in de hoop nog iets te eten. Maar ze kunnen het moeilijk verhongeren noemen als je geen honger meer had. Toch?
–
Op de derde dag maakte ze een man van karton, wat maar niet wilde lukken. Zijn armen waren te dik en niet vierkant genoeg. De dozen bogen zich steeds naar zijn zachte vorm. De bruine kleur was te beige geworden en al snel sprak de kartonnen man vanonder zijn wiebelende papiersnor. Buiten vond ze een theezakje op de grond. Er stond een wijsheid op, maar niets over dingen tot leven wekken. Ze had besloten dat het kon. Iets onmogelijks, gewoon voor het idee. Het was de laatste dag en ze had besloten dat al haar licht geconcentreerd dit kon. De kartonnen man bleef haken bij zijn ellebogen, tot hij niet meer bestond.
–
Lieve Blikken Man,
Ze zeggen dat het romantisch is om al je ledematen af te hakken en te vervangen voor iets doods. Dat zijn echt van die dingen die alleen in houthakkers opkomen. Dat, en een tovenaar achter een gordijn te smeken voor een zaagselhart zodat je er iets van kan voelen. Jezelf opbranden voor een kampvuurtje net als elke andere nacht. Het wordt nacht. Het wordt nacht. Ik vind het wel een beetje grappig dat je van alles dan juist dat hart wilde hebben. Als ik jou was zou ik voor tenen zijn gegaan. Die zijn super belangrijk als je wil kunnen rennen. En dat wil je toch eigenlijk? Rennen? Zo bonzend en snel en met je eigen voeten. Dat is net zoiets als verliefd worden. Beter nog. Van tenen verwacht niemand bovendien dat je ze weer weg gaat geven.
–
Die avond zou de maan haar als gegoten zitten. Haar haren zouden ruiken naar kaneel. Hoe snel en goed ze ook was, en alles in één keer, ze had geweten dat het hier op aan zou komen. Ze had geweten dat ze niets kon vergeten en dat ze dus ook de volgende ochtend op zou moeten staan. Zou moeten stoppen met bestaan.
Ze haalde de nacht door een gouden naald. Bleef gloeiend over ter grootte van een erwt, en minstens net zo sterk.
Kijk, daar ben je, onhandige lap, nog lang, nog lang niet af.