(beeld: Don Duyns)
Ergens heel zuidelijk.
In de straat Magellaan.
In de bek van een bultrug.
Eén
Toen ik vier jaar en twee maanden was, vermoordde ik een parkiet.
Zonder opzet,
Maar wel met mijn gemene blote hand.
Ik moest heel hard huilen.
‘Hoe heeft dat kunnen gebeuren?’ vroeg mijn vader.
‘Ik wist het niet,’ zei ik — en dat meende ik ook.
Mijn vader zei dat het zieltje nu bij god was,
waardoor ik eigenlijk alleen maar harder begon te tranen.
De dagen erna waren hectisch.
Ik organiseerde een herdenking,
een stille tocht,
en een begrafenis in het groen.
Ik gaf telkens een soortgelijke speech:
Sorry dat mijn hand sterker was dan jouw nekje
Sorry dat ik niet wist hoe je heette
Sorry dat ik jouw vader en moeder niet kon uitnodigen
Sorry dat je nu bij god bent
Sorry dat ik je al die tijd heb vastgehouden
Het was de eerste en de laatste keer dat ik een parkiet doodde.
Twee
Ik verloor mijn hart, mijn geloof en de peddel van mijn boot op dezelfde dag.
Dat was onhandig.
Uren heb ik gedobberd,
als aas voor de kaaimannen,
met hoop dat ik je snel weer terug zou zien.
Nog niet eerder had een mens mij zo in beweging gezet.
Onze ontmoeting was als salsa, bachata en merengue in één.
Had ik je maar ten dans gevraagd.
In plaats daarvan telde ik de keren dat je met je vingers over je kin wreef en bestudeerde ik hoe je
krullende wimpers open en dicht sloegen.
Had ik maar niet zo stom geknikt,
toen jij vertelde over de hypocrisie van de mensheid,
en dat we haast waren vergeten dat we sterfelijk zijn.
Toen het water mij langzaam naar huis bracht,
deed ik iets wat ik normaal nooit zou hebben gedaan:
ik bad dat ik je ooit weer zou ontmoeten.
Maar dat had geen effect.
Drie
Ik dacht dat hij mij had opgegeten.
Ik dacht aan:
Pinocchio,
de eerste keer dat ik een jaguar zag,
de tweede keer dat ik een jaguar zag,
de zoon van de maan,
orka’s,
de muziek van Oscar D’León,
wijnstokken,
de smaak van een hete hap witte rijst,
de boekenwinkel waar ik mijn eerste encyclopedie kocht,
het melksap uit de bast van een boom,
het verschil tussen een kajak en een kano,
Joropo,
oprechte vriendschap,
hoe naakt ik geboren werd,
marmergrotten,
de uitbarsting van de Vesuvius,
CO2,
genocide,
hoe groot een oceaan is,
hoe klein een smartphone is,
hoe sterk een mier is,
het plukken van een kip,
gymnocorymbus ternetzi,
de droom die ik had op de dag dat ik eenentwintig werd,
ik dacht aan jou.
Aan:
dat je op het water nooit alleen bent,
de beet van een slang
het mes dat ik kreeg toen ik dertien werd,
de eerste vloek die ik uitsprak,
hoe je wakker wordt als je een dutje in een hangmat hebt gedaan,
Yangel Herrera,
El Niño,
toen ik de snaar van mijn gitaar verving,
bliksem,
de eerste kus die ik kreeg,
rode bessen,
het geluid van een waterval,
de laatste kus die ik kreeg,
de longen van de aarde,
het geraamte van een mammoet,
toermalijn,
de bergen van Sierra Nevada de Mérida,
het gevoel van zandkorrels in het kommetje van je hand,
dat ijs niet dood kan gaan,
het hart van een blauwe vinvis,
ik dacht weer aan jou.
Ik dacht aan:
wc-papier en maïskoekjes,
hoe drie op de vier Venezolanen hedendaags leven,
de leugen van democratie,
mensen met honger,
mannen met verdriet,
vrouwen en kinderen die slapen op de straten.
Aan mijn vader — aan hoe hij nu was en hoe hij was geweest,
hoe klein mijn leven was in de bek van dit dier.