Aan de lezer
Tirade is, met het vorige nummer, een kwart eeuw oud geworden – een respectabele leeftijd voor een literair tijdschrift – en legt tóch het wel eens moede hoofd nog niet te ruste. De beste zowel als de slechtste literaire tijdschriften bestaan zelden langer dan een paar jaar, waarna de slechte onmiddellijk verzinken in vergetelheid en de goede ten prooi vallen aan de literatuurgeschiedenis. Bestaat een literair tijdschrift langer, dan is dat meestal heel veel langer, veel te lang eigenlijk, en moet het geregeld diepe dalen door om af en toe het peil te halen en de doelstellingen te realiseren die de elkaar afwisselende redakteuren voor ogen staan. De kans op slagen is daarbij altijd aanzienlijk kleiner dan die op teleurstelling.
Of het zin heeft om door te gaan, is dan ook een vraag die uitgever en redaktie van Tirade zich jaarlijks stellen. Het antwoord is de laatste jaren steeds een aarzelend ja geweest, soms op grond van zulke weinig principiële overwegingen als dat je niet Jeroen Brouwers’ machtige tirade tegen de Literaire Lulligheid kunt publiceren en het vervolgens zelf opgeven, of kunt besluiten met een onbevredigend W.F. Hermans-nummer.
De uitgever is van mening dat ‘ons blaadje’, zoals hij het pleegt te noemen, nooit is geworden wat het had moeten zijn, maar het is hem desondanks dierbaar als publicatiemogelijkheid voor de enkelingen die niet net zo goed elders terecht kunnen, al was het maar omdat de literairkritische en politieke traditie waarin Tirade toch staat, met Libertinage en Forum als achtergrond, zich nergens anders meer doet gelden. Ook wat mij betreft is dat reden genoeg voor het voortbestaan van het blad. Forum ligt te ver achter ons, Ter Braak en Du Perron zijn te jong gestorven en hebben te veel onuitgewerkt moeten laten om hun werk voor een richtsnoer te kunnen houden en hun ideeën tot dogma’s te verheffen, wat op zichzelf al mis-
plaatst zou zijn; maar dat hun ernst, hun werkkracht, het niveau waarop zij opereerden en de breedheid van hun oriëntatie nog steeds inspirerend zijn, staat voor mij vast. Ik wil mij op die herkomst, die misschien ook wel eens een doem lijkt te zijn, niet laten voorstaan en besef ten volle dat Tirade al jaren lang voornamelijk tekortschiet als beheerder van de erfenis. Als erfenis kan het dan ook beter niet gezien worden. Forum moet hier niet worden beheerd en nagevolgd, het kan hoogstens worden nagestreefd voor wat het te bieden heeft dat niet verouderd is maar veeleer teloorgegaan. Dat uit te werken en waar te maken is wat mij voor de komende tijd voor ogen staat. En dat kan nu eenmaal nergens beter dan hier.
Bovendien: zolang er een uitgever is die het wil uitgeven, zolang er schrijvers zijn die erin willen schrijven, redakteuren die het willen redigeren en lezers die het willen lezen, zolang heeft een literair tijdschrift bestaansrecht en biedt het enige hoop. Wij beleven sombere jaren, zoals het einde van een eeuw en zeker een milennium betaamt. Binnen twintig jaar zal de westerse beschaving, als zij intussen niet onder de voet gelopen of vernietigd is, nieuwe moed verzameld hebben en vol toekomstverwachtingen zijn. Minstens zo lang moet zelfs zoiets marginaals als dit tijdschrift het maar kunnen uithouden. Het heeft genoeg te verdedigen. Juist de literatuur – hoe somber gestemd elke individuele schrijver altijd ook is, maar hij beziet dan ook in de eerste plaats zichzelf – is van oudsher niet het domein van onheilsprofeten, maar van mystici en realisten die gemeen hebben dat zij moed en kracht putten uit hun besef van en inzicht in het eigen tekort in plaats van zich erdoor te laten terneerslaan en het te verheffen tot maat van alle dingen.
Het voortbestaan van Tirade is ditmaal vooral onzeker geweest door het vertrek, na vijfeneenhalf jaar trouwe dienst, van Jaap Goedegebuure als redakteur (niet als medewerker). Zijn volle universitaire baan en wekelijkse kroniek in de Haagse post laten hem geen tijd en energie meer voor het tijdrovende, vaak ontmoedigende redaktionele werk dat een literair tijdschrift vergt, werk dat hem toch al meer teleurstelde dan bevredigde. Hij heeft beslist dat hij zich terug moest trekken. Ik begrijp dat besluit en moet mij er bij neerleggen. Niet zonder pijn, maar desondanks van harte, danken
Van Oorschot als uitgever en ik als redakteur hem voor zijn energieke, toegewijde redakteurschap.
Maar dat wij het er niet bij konden laten zitten, moge duidelijk zijn. Wij prijzen ons dan ook gelukkig dat wij twee nieuwe, enthousiaste redakteuren hebben gevonden, van wie veel te verwachten valt: van Floris Cohen (historicus, gespecialiseerd in de geschiedenis van de natuurwetenschap, met daarnaast een grote belangstelling voor literatuur en een sterk politiek bewustzijn) in het bijzonder een hernieuwing van het politieke gezicht van Tirade; en van Jacques Hamelink (bekend als dichter en prozaïst, maar vrijwel onbekend als auteur van zulke voortreffelijke essays als De droom van de poëzie en In een lege kamer een garendraadje) in het bijzonder een rijk geïllustreerde weerlegging van het misverstand dat er naast goede en slechte, kleine en grote, traditionele en experimentele ook nog zoiets als ‘Tiradepoëzie’ zou bestaan. Hij schreef eens: ‘Poëzie is wat resteert als alle overige woorden zijn weggevallen’, en dat lijkt mij een uitstekend uitgangspunt.
Tot slot: met ingang van dit eerste nummer van de jaargang 1982 zal Tirade, voorlopig op proef, verschijnen als tweemaandelijks tijdschrift. D.w.z.: niet acht enkelnummers van 64 en een dubbelnummer van 128 bladzijden, maar zes dubbelnummers; wat een winst oplevert van 128 pagina’s. Dubbelnummers stellen de redaktie in staat tot evenwichtiger samenstelling en het opnemen van langere stukken die een enkelnummer te zeer zouden overheersen.
Herman Verhaar