[p. 355]
Drie gedichten
Adriaan Morrién
Liefde
Iets onbegrijpelijks zit in de weg. Ik denk
aan Perzië. Een labyrint vol spiegels.
De eerste rimpeltjes waaraan je ziet dat ook jij
kunt verouderen. Maar daarom heb ik je zo lief.
Jij kunt mij breken. Ik kan jou verscheuren.
Die ene stap in een onmetelijke ruimte.
[p. 356]
Henri Rousseau
Een hoge boom. De blaadjes nauwgezet
gerangschikt. Elk blad is afgestemd
op ieder ander trillend blad. Een sidderend geheel
van stemmen in een wijdvertakte keel.
Maar nu is het windstil en aan de uitgestorven
lucht zwijgt zelfs de maan. Noodweer. Een radeloze rust.
[p. 357]
Landschap in het zuiden
De dageraad een tedere eksplosie.
Van je ontwaakte lippen
vallen de eerste woorden.
Ik luister naar de verte.
Dit alles zou de toekomst kunnen zijn,
dit staag veranderende, vluchtige
en een en al vergankelijke.
De bruine heuvels dansen.
Het dodelijke van een dag
die aanbreekt en de nacht
schijnbaar heeft overwonnen.
‘t Lichtvaardige van alle overmacht.