Florian Illichmann-Rajchl
De lange weg naar de waterkoeler
Vertaling Pieter Streutker
1
Zijn handschoenen waren van een stof waarvan ik de naam niet kende. Paardrijbroeken zijn vaak van zo’n stof gemaakt – fijn van structuur, elastisch, soepel, crèmekleurig. De hand koos een etage, de lift zette zich gedwee in gang, en wij lieten ons samen omhoogtrekken de kantoortoren in.
Niet alleen zijn handschoenen, ook zijn jas was crèmekleurig, net als zijn hoed, zijn schoenen, zijn hele outfit. Alleen de piepkleine MCA-badge op zijn revers lichtte rood op. En aan een crèmekleurige riem had hij een hond, waarvan de witte vacht in het kille licht van de cabinelamp een zweem van blauw kreeg.
Toen ik was uitgestapt en de lift zich weer in beweging had gezet, omhoog in de richting van de directie-etage, was ik ervan overtuigd zojuist een topmanager van ons bedrijf te hebben ontmoet. Iemand die een hond kiest die bij zijn kleding past moet wel een machtsbelust man zijn, gewend om niets aan het toeval over te laten. Bovendien zou een gewone medewerker nooit een huisdier mee durven te nemen naar kantoor. Naast zijn bureau stond vast ook een rotanmand plus drinkbak, en hij had een la alleen voor hondensnoepjes. Als de hond moest worden uitgelaten dan kon hij dat aan zijn secretaresse delegeren.
Als freelancer heb ik vrijwel geen contact met de werknemers van MCA. Hier zit niet zozeer een uitdrukkelijk verbod achter als wel een alom voelbare aanbeveling. Informeel contact tussen beide groepen wordt alleen al bemoeilijkt door het feit dat rechtstreekse informatie-uitwisseling helemaal niet nodig is. Ook zou geen enkele freelancer het in zijn hoofd halen om in de kantine te gaan lunchen, hoewel ik niet kan uitsluiten dat we het mogen. Ik denk gewoon dat niemand van ons het ooit heeft gevraagd. We zijn een deel van het bedrijf, zoals Lesotho een deel van Zuid-Afrika is. Het was dus ook niet vreemd dat geen van mijn collega’s wist te vertellen hoe de hondenbezitter heette, er was zelfs niemand die hem ondanks zijn ongewone verschijning ook maar had opgemerkt. Robert, die meestal
twee plaatsen verder in mijn rij zat, herinnerde me er in een mailtje aan dat op de website van ons bedrijf foto’s van alle afdelingschefs stonden. De url stuurde hij mee – met een knipoog als het ware. Natuurlijk was dat een grap! Ook al werkte ik nog maar een paar dagen voor dit bedrijf, onze website kende ik natuurlijk. Maar ik wilde het niet nakijken. Daarvoor kon het me onvoldoende schelen. En de onduidelijkheid over zijn identiteit interesseerde me meer dan naam en positie, waarmee ik vervolgens toch niets had kunnen beginnen. Ik noemde de witte man met de witte hond uiteindelijk Mr. Dog – zomaar, voor mezelf, om zijn ongewone verschijning een passende naam te geven.
Hoeveel waarde het bedrijf hechtte aan het onderscheid tussen werknemers en freelancers bleek al bij mijn kennismakingsgesprek. Als freelancer moest ik bijvoorbeeld beslist geen hoop koesteren op een carrière bij Media Consult Austria, luidde de nadrukkelijke boodschap van meneer Weser, de personeelschef. Het werk als freelancer was namelijk geen springplank naar een andere, dat wil zeggen hogere functie. Dat was niet de bedoeling. Overigens, zo zei hij voorzichtig, voldeed mijn cv toch al niet volledig aan de profielschets van een freelancer.
‘Hebt u een baan waar u van kunt leven, meneer Höfer?’
‘Eerlijk gezegd heb ik mij tot u gewend omdat… ik op zoek ben naar zo’n baan.’
Meneer Weser zuchtte nauwelijks hoorbaar en maakte duidelijk dat het bedrijf in het algemeen de voorkeur gaf aan studenten tussen de twintig en vijfentwintig jaar. Deze moesten vooral met het oog op de weekenddiensten flexibel met hun tijd om kunnen gaan, bovendien een uitgesproken belangstelling hebben voor het opdoen van werkervaring naast hun studie, bij voorkeur niet financieel afhankelijk zijn van deze baan, dus bij voorkeur een studiebeurs krijgen of nog bij hun ouders wonen die hen financieel ondersteunen, en het meest ideale was als dit alles samenviel.
Uiteindelijk kreeg ik de baan toch, hoewel ik op geen enkel punt voldeed aan het ideale profiel van meneer Weser.
Mijn leven zag er namelijk als volgt uit: ik was vijfendertig, mijn dochter ging net voor het eerst naar school, waardoor het voor mij ook geen zin had nog langer thuis te blijven. Na een halfslachtig studentenleven van vijftien jaar besloot ik dus mijn studie innerlijk af te sluiten en er naar buiten toe eindelijk een punt achter te zetten. Ik was getrouwd met een dierenarts die in hetzelfde semester als ik met de studie diergeneeskunde was begonnen en me na de kortst mogelijke studietijd dagelijks met mijn falen confronteerde in haar vlekkeloos lopende praktijk. Niet bewust, niet opzettelijk! Integendeel. Als het aan haar had gelegen, had ik ook haar assistent kunnen blijven, rekeningen opmaken, hazenbuikjes
scheren, zakken hondenvoer opstapelen, het lachgasventiel bij operaties bedienen. Ik kon er niet meer tegen! Ik wilde mijn eigen geld verdienen! Maar in feite draag ik met het karige honorarium dat ik elke maand van MCA krijg maar minimaal bij aan ons huishoudbudget. Ik betaal mijn deel van de huur, koop mijn kleren zelf en kan een biertje drinken als ik ‘s avonds eens de deur uitga. Meer zit er niet in. Toen ik met werken begon, spraken we wel af om de vrijdag als operatiedag aan te houden. Eén dag per week dierenartspraktijk, daar kon ik goed mee leven.
Het demotiverende, onverstoorbaar humorloze aanstellingsgesprek met meneer Weser schrikte me aanvankelijk helemaal niet af. Ik wilde toch maar kort blijven en tegenover mijn eigen geweten had ik de tijd hier al bij voorbaat als goed betaalde stage gerechtvaardigd. Gewoon net zo lang blijven tot ik weer vaste grond onder de voeten had, tot ik weer een duidelijk plan had en wist hoe het verder moest. Ik was – op dat punt voldeed ik toch aan het medewerkersprofiel – helemaal niet van plan hier wortel te schieten. Ja, deze instelling had ik in elk geval gemeen met mijn student-collega’s bij MCA.
Tijdens mijn eerste weken bij MCA liep ik Mr. Dog meteen een paar keer tegen het lijf. Hij begon kennelijk om 10 uur en ik ging rond die tijd vaak naar de cola-automaat, die destijds in het oude kantoorgebouw naast de ingang van de parkeergarage stond. Samen gingen we dan met de lift omhoog. We hebben nooit een woord gewisseld. Maar ik sluit niet uit dat hij onbewust een indruk van me heeft gekregen, omdat zijn hond, overigens een buitengewoon lieve en goed opgevoede hond, vaak uitgebreid aan mijn broekspijp snuffelde. Later verloor ik Mr. Dog een tijdje uit het oog. Of dit kwam doordat ons contact door tussenkomst van zijn hond hem uiteindelijk te intiem was geworden of doordat hij gewoon een paar minuten later begon, weet ik niet. In ons strikte arbeidsproces zijn geringe afwijkingen in werktijd al voldoende om elkaar opeens niet meer tegen het lijf te lopen. Of er haasten zich heel nieuwe gezichten voorbij. Of je komt om onverklaarbare redenen ineens helemaal niemand meer tegen. In de hal van het oude kantoorgebouw hing bijvoorbeeld de naamplaat van een Koreaans persbureau. Toch ben ik tot onze verhuizing nooit één Koreaan tegengekomen, niet in de hal en ook niet in de lift. Misschien werkten ze ‘s nachts.
Pas maanden later ontmoette ik Mr. Dog weer bij de kerstviering van ons bedrijf.