[p. 47]
George Moormann
Uitzicht op scheiding
Fata morgana
Ik geloof niet dat ik er was –
toen hij in de spiegel van de badkamer keek,
hij achter mijn rug een slag in zijn haar legde,
hij met zijn nog vrije hand mijn kruis betastte,
hij drie maal een lok langs mijn slaap liet vallen,
hij zonder liefde, de kranen voluit open draaiend,
over zijn behoefte aan verspilling sprak,
hij zich bruistig uit deze leegte vol zand
tegen mij keerde en trillend sprak:
hoe harder je me nodig hebt,
hoe harder ik wegloop.
[p. 48]
Het begin
Je honger naar zelfbehoud wens ik te begrijpen,
maar ook is er het verdriet om de nasleep
van zo’n verlies, dat je eeuwig op vakantie
doet gaan naar onvertaalbare afgetopte bergen,
naar heuvels zonder tegenspraak
en dit natuurlijk op neutraal terrein,
waar, eenmaal ingevuld, de open plek in mijn hart
voorgoed onvervuld zal blijven.
[p. 49]
Middenstuk
Is het daarom dat mijn lippen aarzelen,
mijn hand stil blijft staan als de jouwe eindelijk iets zegt?
Bang dat ik ben voorgoed jouw vlucht te zijn,
bang dat jij een vreemde in mijn bijzijn wordt.
Uit deze onmachtige droefenis komt ons vroeger als een
prijzig veulen aan, zweven sporen rond een nog onvoldragen borst-
waar ik verzuim mij als een man te gedragen, hem spaar
opdat niemand zich gewonnen geeft.
[p. 50]
Einde
En je weet dat hopen tegen beter weten in steeds
moeilijker wordt. De zachte fonteinen achter onze ogen zijn
reeds gekneveld door de harde trekken van een mond, een stem die zegt
klaar te zijn voor een nieuw avontuur op leven en dood.
Dezelfde jongen die te moe was om, waar dan ook, een bres te slaan
laat ik nog eenmaal zijn glansrol spelen:
de drenkeling die wild naar een hiernamaals zwaait,
dodelijker – zijn triomf ‘afscheid door een kus’.
[p. 51]
Uitzicht op scheiding
Eerste venster
Raad van wijzen of bloedraad? Of toch, zoals
buurman de dichter zegt: open registers, fijn kwarts
waarin de tijd zich zo maar nestelt. Uitlopers van
zand, kalk en soda die nooit om uitleg vragen.
Voorstellingen slechts.
Tweede venster
Je viert, dus je bent. Je bent
wat je viert. Zo spreekt het glazig oog
van de kameleon, maar niet ons mensenhart
dat hier in stukken ligt uitgestald.
In lege kamers, in boezems zonder
weerklank of luister.
[p. 52]
Derde venster
Dan gaan een voor een de jaloezieën omhoog,
verdiept stof zich en nemen we de kleur aan
van wat zich hier openbaart. Twee mensen die voor de
zweepslag van een ogenblik in elkaar overlopen.
Vreugde die snel wordt onderdrukt.
Vierde venster
Want een van ons zal de deur openen.
Zal vragen wie we zijn en vooral wat we komen doen.
Erger, zal iets redelijks zeggen,
een bepaald venster de schuld geven,
misschien wel weer vragen welk
spiegelbeeld de mooiste is.