Gyrðir Elíasson
Huis met twee verdiepingen
vertaling Roald van Elswijk
Die winter woonden we aan de rand van het dorp. Een smalle weg liep langs de kust, daarna kwam een kleine brug over de rivier met aan de overkant een aanlegsteiger en een kruidenierswinkel. Soms, wanneer mijn vrouw en kind nog sliepen, liep ik ‘s ochtends naar de steiger en staarde voor me uit over zee. Het leek wel alsof ik stond te wachten op een schip dat me hiervandaan zou voeren, een onzichtbare koffer in mijn hand. Maar voor kustvaarders was het niet eenvoudig om hier aan te leggen. In de zeldzame gevallen dat dit gebeurde leek het alsof ze de hele fjord vulden, die niet groot was.
Tijdens deze ochtendwandelingen kwam ik soms een meester van de lagere school tegen. Hij woonde hier nu een paar jaar: een stille, rustige man, die vaak een bruine jas met een capuchon droeg en een bril met dikke glazen. Ik vond altijd dat hij meer thuishoorde in de straten van Reykjavík dan hier, op dit smalle, verlaten grindpad langs de oceaan. De schoolmeester woonde op de benedenverdieping van het huis naast het onze. Op de verdieping boven hem woonde de dominee met zijn vrouw. Het was een bescheiden man die geen eigen domineeswoning wilde, maar gevraagd had of hij op de bovenverdieping van dit huis kon wonen, vanwaar je een fraai uitzicht had over zee.
De dominee en de schoolmeester hadden maar weinig contact. Ik had gehoord dat ze lang geleden drinkmaatjes waren geweest in Reykjavík. Inmiddels waren ze beiden gestopt met drinken. Het feit dat ze in één huis woonden was verder niet bijzonder interessant, behalve dan dat beiden begonnen waren met het vertalen van een boek. Het toeval wilde dat ze uitgerekend deze winter dezelfde auteur vertaalden. Ze werkten echter niet aan hetzelfde boek: de een was begonnen aan zijn langste roman, de ander aan zijn kortste. De auteur in kwestie was John Steinbeck. De dominee zat op de eerste verdieping East of Eden te vertalen en werkte de hele dag stug door. De schoolmeester op zijn beurt zat ‘s avonds in zijn werkkamer en vertaalde The Pearl. Hij was al eens eerder begonnen aan een vertaling, maar misschien was die hem niet goed bevallen.
De dorpelingen kregen al snel lucht van de bezigheden van de twee, want niets ontsnapt aan de aandacht in zo’n gat. Alle huizen in het dorp hadden een naam en het huis van de twee vertalers kreeg een nieuwe: Steinbekkur. Ik was erg benieuwd naar de vorderingen, want ik was een fan van Steinbeck en wilde East of Eden erg graag in het IJslands lezen. Het origineel had ik al twee keer gelezen, net als het dagboek dat hij geschreven had: Journal of a Novel. Dat boek had ik zo vaak gelezen dat het bijna uit elkaar viel, het was dan ook een slecht gelijmde paperback en dus had ik een nieuw exemplaar gekocht. The Pearl had ik in een oudere vertaling gelezen en ik was het eens met de schoolmeester dat een nieuwe vertaling misschien nodig was.
Wanneer ik ‘s ochtends terugkwam van de pier, mijn onzichtbare koffer nog altijd in mijn hand, kwam ik zoals gezegd soms de schoolmeester tegen die op weg was naar school. Zijn bruine jas was tot boven dichtgeknoopt, zijn pet half over zijn ogen getrokken. Hij had haast en liep snel. Ik groette hem altijd vriendelijk, maar hij merkte me slechts zelden op. Met een beetje geluk mompelde hij iets terug. Ik wilde niets liever dan hem naar The Pearl vragen, hoe het ermee ging, en in het algemeen over Steinbeck met hem praten. Maar hij gaf hiertoe nooit gelegenheid en snelde me meestal voorbij. Aan het eind van de dag kon je hem via dezelfde route weer naar huis zien lopen; er was maar één weg. Op andere momenten zag je hem niet en was ‘s avonds slechts het licht in zijn kleine werkkamer zichtbaar. Ik zag dan zijn silhouet bij het bureau, de sigarettenrook kringelde om zijn hoofd. Het deed me denken aan oude misdaadfilms. Een verdieping hoger brandden alle lampen.
Ook de dominee kende ik niet goed. Natuurlijk had hij ons kind gedoopt toen we in het dorp kwamen wonen, maar daar was het bij gebleven. Hij leefde niet minder teruggetrokken dan de schoolmeester en kwam zijn huis slechts zelden uit. De reden hiervoor begreep ik maar al te goed. East of Eden was een dik boek en moeilijk te vertalen. Om de een of andere reden vonden wij het die winter niet vreemd dat in één huis aan de Noordelijke IJszee twee mannen een boek van dezelfde Amerikaanse auteur aan het vertalen waren. Eigenlijk realiseer ik me nu pas, terwijl ik dit schrijf, dat dit vrij opmerkelijk was.
Dat jaar begon de lente laat, en slecht. Tot ver in mei lag er sneeuw op de velden. Op een van deze koude lentedagen werd rondom in het dorp bekend dat de dominee klaar was met East of Eden en het manuscript naar zijn uitgever in Reykjavík had gestuurd. Rond die tijd vertrok ook de schoolmeester naar Reykjavík, de dag nadat de schoolvakantie was begon-
nen. Een paar dagen later hoorde ik dat hij op de radio zijn vertaling van The Pearl zou voorlezen. Hiermee eindigde de bijzondere periode waarin de twee vertalers een huis deelden. De schoolmeester kwam die herfst niet terug en de dominee leek genoeg te hebben van het uitzicht over zee, want zijn vrouw en hij verhuisden naar een kleine woning boven de kruidenierswinkel. Ik wist dat ze in het begin erg tevreden waren geweest met hun vorige woning en kon de gedachte niet van me af schudden dat de dominee zich eenzaam gevoeld had toen de tweede vertaler weg was, ook al hadden ze maar weinig woorden met elkaar gewisseld. Op een bepaalde manier was er een onzichtbare draad tussen hen geweest, misschien zelfs een geheime broederschap. Of niet soms?
Ik luisterde naar alle uitzendingen van The Pearl op de radio. De schoolmeester las erg goed voor, hij had dan ook de nodige ervaring in het voorlezen aan kinderen. Zijn vertaling verscheen nooit in druk, maar ik ben er zeker van dat het een betere was dan de oude. East of Eden verscheen die herfst in twee delen. Ik kocht de vertaling direct van de vertaler, meteen nadat ze uitgekomen was. Dat was vlak voordat de dominee verhuisde naar het kleine huis. Hij zag er moe uit toen ik de trap naar zijn voordeur op kwam lopen en vertelde waarvoor ik kwam. Hij bleef echter vriendelijk en nam me mee naar zijn werkkamer. Daar lagen stapels papieren en boeken. Hij gaf me de twee boeken, ze hadden een bruine band. Ik vroeg hem of hij er iets in wilde schrijven. Hij zei dat eigenlijk alleen de auteur zelf dat kon doen. Toch nam hij twijfelend zijn pen, krabbelde iets in het eerste deel en gaf me het boek. Ik deed het open en las:
Namens Steinbeck.
Eronder had hij zijn naam geschreven. Ik bedankte hem en zei niet dat ik de opdracht wat vreemd vond. De dominee zweeg en leek afwezig. Zijn vrouw bood me koffie aan, maar ik sloeg het aanbod af en liep de trap af naar beneden. Toen ik omkeek stond de dominee nog steeds op de overloop, in zijn witte overhemd met bretels, een slanke, omlijnde figuur; hij had een sigaret aangestoken. Hij zwaaide kort met de hand waarin hij de brandende sigaret hield. Bij deze beweging kwam een dunne, blauwe rooksliert vrij die me deed denken aan dominees in de Austurvegur, die tijdens de dienst met een of ander wierookvat zwaaiden. Dat was de laatste keer dat ik hem zag. Ik liep naar huis en las tot diep in de nacht.
Kort daarop verhuisden we naar een ander dorp, nog voor een nieuwe winter zijn intrede deed.