Zes dagen onbedachtzaamheid kan maken dat men eeuwig schreit
Op elk ogenblik van de dag verdwijnt ergens in de wereld een man in een afgesloten ruimte om daar ter wille van de ruimtevaartwetenschap een test door te maken. De omstandigheden zijn verschillend. De man in de cel. De twee mannen in de cel. Het echtpaar in de cel. De man met een hem onbekende vrouw in de cel. De man met een aap in de cel. De twee vrouwen in de cel, en zo steeds vreselijker combinaties. Ook de cel verschilt. De cel draait. De cel staat stil. De cel is verlicht. De cel is donker. De cel is koud. De cel is warm. Er is niets te eten. Er is biefstuk. Er zit vergif in de biefstuk. De luidspreker zegt dat er vergif in de biefstuk zit. De luidspreker zegt dat de Russen zijn binnengevallen. De luidspreker spreekt Russisch. De luidspreker zwijgt. Zo zijn er nog veel variaties. De resultaten van deze proeven kan men vinden in Behavioral Science, Applied Psychology en de Space Research Review, en ook, hoewel ik die zelf niet onder ogen heb gehad, in soortgelijke Russische tijdschriften. Het begint iedere deskundige zo de keel uit te hangen dat op het Ruimtevaartcongres in Parijs op 30 september de zaal leegliep toen een Canadees daar begon te vertellen hoe een groepje Canadezen zich had gehouden in een afgesloten mijngang.
Nederland kon dus niet achterblijven, en zo organiseerde het Psychologisch Laboratorium van de Vrije Universiteit een besloten-ruimte-proef, waarvan ik, als deelnemer, u verslag wil uitbrengen. De opzet was bescheiden: 12 man worden in een behoorlijke ruimte gebracht, ieder krijgt een divan om op te zitten en te liggen. Eerst zou het licht een kwartier aan zijn om te wennen, daarna zou het 20 uur uitblijven. Bij Amerikaanse proeven was gebleken dat onzekerheid over de duur van het verblijf als het ergste werd gevoeld: wij wisten dat het twintig uur zou duren, en er hing bovendien een klok met lichtgevende wijzers, het enige dat licht gaf. Lucifers en aanstekers werden afgenomen. Zes van ons rookten, zes anderen, waaronder ik, niet.
We begonnen met een goed maal in het Parkhotel en wandelden vandaar met twee psychiaters, een juffrouw en een assistent naar het gebouw aan de Lairessestraat.
We kozen onze divan. Ze stonden allemaal tegen een muur. We bezochten de w.c. om daar straks in het donker de weg te weten. Er was daar ook een fonteintje met drinkwater. De andere deur leidde naar een sluisje, waar een van de psychiaters de wacht zou houden. Wie het niet langer uithield kon er daar uit. Hij kreeg dan f 25, in plaats van de f 75 voor wie de 20 uur vol maakte. (Later bleek dat je, als je eerder wegging toch die f 75 kreeg.) In het midden hing een gevoelige microfoon. Alles wat we zeiden werd op een band opgenomen. Als we iets bijzonders merkten,
werd ons verzocht daar melding van te maken. Men was benieuwd naar de hallucinaties die bij dergelijke proeven vaak optreden.
Om acht uur ging het licht uit. Het zou pas de volgende middag om drie uur weer aangaan.
Ik had me degelijk op de proef voorbereid. Ten eerste had ik de nacht ervoor niet geslapen, maar vrolijk met O., F., T., H. en B. in cafés doorgebracht. Zo kon ik nu mijn betaalde tijd nuttig besteden met slapen, en had ik bovendien mijn ontvankelijkheid voor hallucinaties vergroot. Kijk eens, dacht ik, of ik nu zeg of niet dat ik iets geks zie of hoor, dat doet er niet toe, maar ik weet toch zelf of ik het inderdaad zie of hoor, en dat is altijd prettig. Dan had ik nog een groot aantal dingen om te doen. Iedereen neuriet of humt wel eens een hele dag een bepaald zinnetje of liedje. Dat vind ik altijd zonde. Waarom op die manier niet een mooie dichtregel of een handige formule geleerd? Dus had ik een voorraadje nuttige regels en spreuken aangelegd, die ik in het donker zou kunnen hummen. Ook had ik in mijn zakken: zo’n spelletje met 15 blokjes met een open plaats, die je door schuiven op volgorde moet krijgen, een minuscuul groen aapje om de band met de geefster te onderhouden, een speelgoedmuis die ik door het donker wilde laten lopen, een ballpoint en papier om notities te maken. We kregen nog allemaal twee rolletjes zuurtjes en het licht ging uit.
Het was even stil. Toen hoorde men in een hoek slaapgeruis. Door roepen van namen, kwamen we er achter dat een kleine jongen, een Harry of Henry, in slaap was gevallen. Hij had kennelijk bij het diner een paar slaappillen genomen. Zijn regelmatig ademen werd ons in de komende uren een rots van vertrouwen, een oorsprong van ons coördinatensysteem. Er ontstond een algemeen gesprek. Iemand kende iemand, die iemand anders ook kende. Natuurlijk kwam de mijnramp in Langede ter sprake. Ik zei dat voor de zeven miljoen Dmark die daar waren uitgegeven zevenduizend Aziatische kindertjes van de wisse hongersnood gered hadden kunnen worden. Het gesprek daalde nu tot de Sint Nicolaasviering die we net een week achter de rug hadden, de voor- en nadelen van een lyceum waar vijf, en een meisje waar drie van de aanwezigen op waren geweest, kortom het verveelde me. Ik ging maar eens liggen. Ik viel in slaap, en wat nu volgt is een droom. Ik wil dat graag expliciet zeggen, want ik begrijp nooit waarom we wel altijd precies moeten weten wanneer een hoofdpersoon eet of loopt, maar dat het altijd vaag moet zijn of hij nu droomt of waakt. Ik droomde dus, en zal u weer waarschuwen, wanneer het weer afgelopen is, en het verhaal doorgaat.
Mijn droom had overigens weinig van een droom, het zou me niets verbazen als het in de toekomst zo zou gaan, als de KRO tenminste haar alleraardigste televisieprogramma ‘Kiekeboe’ voortzet. Dat is de nederlandse versie van het Amerikaanse Candid Camera, waar men een televisiecamara in een w.c.-pot aanbrengt en dan maar wacht. De KRO deed het fijnzinniger. Zo zag men
een als politieagent verklede man voorbijgangers vragen hem tussen de benen te krabben, omdat zijn uniform te nauw zat om het zelf te doen. Kostelijk waren ook de straattoneeltjes met de dame die voorbijgangers van het vaderschap van haar in een deken gerold hummeltje beschuldigde. Ik stelde me voor hoe het zou gaan als dit programma voortgezet zou worden. Denk eens aan de bende die een bank overvalt, waar het personeel in de vaste overtuiging zich zaterdag op de bolle plaat te zien, zich ter wille van familie en kennissen oerkomisch plat op de grond laat vallen, en ook de gewaarschuwde politie het spelletje vrolijk meespeelt. Een boekhouder wilt voor held doorgaan en springt een boef naar de strot, hopende dat hij in het beeld is. De boef knalt hem neer Hilariteit: wat klonk dat schot echt, en wat grappig kronkelt die Van Harten over de grond! Wie had gedacht dat die boekhouder zo knap kon acteren? Maar de climax kwam op die gedenkwaardige septemberdag, dat het nu zeer Kiekeboeminded publiek een dikke dame met een sjerp om haar buik, vergezeld van een lange vent met een Duits accent en een operette-uniform in een gele koets door Den Haag ziet rijden. Wat een stunt van de KRO! Hoe bedenken ze het? Gierend verbreekt men de afzettingen van de waarschijnlijk met kartonnen geweren gewapende soldaten en bestormt de koets, waarvan de inzittenden onder luid ‘kiekeboe’-geroep op de schouders worden genomen. De verzamelde Staten-Generaal wacht een uur op de Troonrede, hoort van het Binnenhof het ‘Kiekeboe’ schallen, begrijpt met de nieuwste KRO-grap te maken te hebben, werpt sabels en steken in de lucht en aanvaardt, om de populariteit bij de kijkers niet te verliezen, een scherts-motie van de Boerenpartij om Nederland op te heffen. Als later blijkt dat de KRO helemaal geen zendtijd had, is het al te laat.
Dit is het einde van de droom (er kwam nog een stukje achteraan, maar dat was een privégebeurtenis, die ik voor me houd), en wat nu volgt is het feitelijk verslag van de test in het V.U. lab.
Ik werd wakker door het geschreeuw van mijn linkerbuurman. Deze vertelde dat hij het nu ‘ook’ merkte. Wat? Dat de kamer waarin wij ons bevonden langzaam schommelde, en dat er blauwachtig licht van de grond kwam. Ik merkte er niets van. Bij navraag bleek dat verschillende anderen dezelfde verschijnselen meenden waar te nemen. Eerst was er verschil van mening over de beweging van de kamer: stampen, stoten, zwikken, alle scheepstermen werden gebruikt, maar men was het tenslotte eens geworden over een regelmatige schommeling om een as in de lengterichting van het plafond. Ook waren de lichtende plekken nu algemeen blauwachtig genoemd. Ik was verbaasd over de lichtgevoeligheid voor hallucinaties. Behalve mij waren er nog twee die niets merkten: een Hans en een meneer C. Twee anderen sliepen. De zeven overigen hechtten er bijzonder aan dat wij met ze zouden meedoen. Ik deed dat niet, en probeerde mijn gedichten en formules op te zeggen. Ze zagen er een nieuw soort hallucinatie in, maar ik moest ze teleurstellen.
Om negen uur in de ochtend liep Bram, de jongen die het eerst het schommelen had gemerkt, de kamer uit. De stemming was nu slecht. De rokers onder ons hadden het moeilijk. We besloten om hen één van onze rolletjes snoep af te staan. Dit was de eerste keer dat we gezamenlijk een constructief besluit namen. Het was een verheffend moment. Die ene vaste slaper was een roker, zodat ik mijn snoeprolletje maar bij me hield. Meneer C. was inmiddels tot de schommelbewegingen en het blauwe licht bekeerd, en ook Hans draaide bij. Ik was de enige normale, en begreep dat ik dat beter niet te lang kon volhouden. Inderdaad ontstond er een algemeen geschreeuw en vage dreigementen, twee kwamen er naar me toe om me de richting van de schommeling duidelijk te maken, en ik dacht: waarom dat gezeur? en gaf toe.
Een uur later gebeurde er iets heel eigenaardigs. De vloer van onze kamer helde ineens duidelijk, het was of het hele vertrek aan een schommel hing. Ook was een blauwig licht zichtbaar. Maar dit was geen hallucinatie, dit was echt. De anderen zagen het ook wel, maar zij dachten natuurlijk dat het nog hun zinsbegoocheling was. Ik probeerde ze uit te leggen, dat het ècht was. Ja, ja ze zagen het ook wel, maar ze zouden later wel horen of het echt was. Nee, schreeuwde ik, we moeten het nú weten. In een schommelende kamer moet het water in een bakje heen en weer gaan. We liepen naar het fonteintje, vulden het met water en probeerden in het donker te observeren of het water bewoog. Ik merkte het duidelijk, maar velen waren niet overtuigd.
Het was uiterst grappig: daar zaten negen man in een schommelende en lichtgevende kamer, terwijl ze overtuigd waren dat het zinsbegoocheling was. Ik alleen wist dat het echt was. Ik begon redelijk te praten. Neem eens aan, zei ik, dat we inderdaad aan een schommel hangen. Jullie weten allemaal dat je door op de goede ogenblikken je lichaamszwaarte te verplaatsen een schommel hoger kan doen gaan. Ik stel dus voor dat we met zijn allen op een rij midden in de kamer gaan staan, en de bewegingen door mééschommelen verhevigen. Dan gebeurt er van tweeën één: of we stuiten met onze kamerwanden tegen de muur van het gebouw, waarin we hangen, of dit gebouw is zo ruim gebouwd, dat we een hele slag rond kunnen maken. Na enig overleg ging men op mijn voorstel in. We stelden ons op, en onder het aloude héé-jum, héé-jum begonnen we de schommelbeweging van de kamer mee te doen. Het ging prima. Het was een zware kamer, en we waren allemaal moe, maar na een tijdje merkten we toch duidelijk dat we steeds hoger kwamen. Het blauwe licht werd feller. Nog even. Een laatste gezamenlijke inspanning, en de kamer sloeg over de kop. Divans vielen op het plafond en weer terug op de grond, waar wij, pijnlijk maar blij, ook neerstortten. Toen gebeurde iets geks: de klok die kort ervoor nog op half drie had gestaan, stond ineens op vier uur, de deur ging open, het licht aan, de twee psychiaters kwamen binnen. Het was duidelijk: ze wilden ons niet langer houden, nu we de boel in de gaten hadden. We kregen onze
f 75 en liepen de hel-lichte straat op. Daar stond ik toch wel even onder de indruk van de grondigheid waarmee de proefnemers alles georganiseerd hadden. Om ons niet te laten blijken dat we een uur eerder waren vrijgelaten, had men alle stadsklokken op vier uur gezet. Mijn vrienden van één nacht bedankten me voor mijn helder inzicht in de situatie, we drukten elkaar de hand en gingen uiteen.
Hugo B. Corstius