Brommer op zee

Afgelopen weekend zeilde ik de Noordzee over. Niet gehinderd door enige zeilkennis of -ervaring. Maar gelukkig wisten mijn bootgenoten wat ze moesten doen. Ter voorbereiding had ik de Zeeverhalen van Biesheuvel gelezen, zodat ik niet helemáál onwetend de zee opging. Dit bleek een nuttige bezigheid, want bijvoorbeeld in het verhaal ‘Storm op zee’ geeft Biesheuvel een overzicht van de schaal van Beaufort. Hierdoor wist ik dat we na een verandering van de wind in een ‘stijve bries’ terechtkwamen. Biesheuvel: ‘Grotere golven beginnen zich te vormen. De brekende koppen doen overal grote witte schuimplekken ontstaan. Opwaaiend schuim komt vrij veelvuldig voor. De windsnelheid is nu ongeveer 25 tot 27 knopen.’ Van een ontspannen zeiltochtje was geen sprake meer.
          
Sowieso stond de overtocht behoorlijk in het teken van Biesheuvel. Er waren namelijk maar twee cd’s aan boord. Op de een was met stift geschreven: ‘Feel good IV’. Op de ander stonden verhalen van Biesheuvel, door de schrijver zelf ingesproken. Als we even geen zin hadden in ‘Feel good IV’, en als we gehypnotiseerd dreigden te worden door het eentonige geblaas van de wind en het ritmische ruisen van de zee, zetten we Biesheuvel op. Over het hele schip waren boxen verspreid, waardoor het feitelijk onmogelijk was om, als deze cd opstond, enige handeling te verrichten zonder dat Biesheuvel daarbij was.
          Op een gegeven moment ging ik ‘s nachts naar de wc,
 terwijl buiten windkracht zes de boot trachtte te molesteren en het grootste deel van de bemanning (al of niet brakend) in hun diagonale bed heen en weer rolde. De afspraak was dat we binnen en zittend zouden plassen, want mikken is lastig bij windkracht zes. Van het dek af was geen optie, want dan was de kans groot dat ik terug naar IJmuiden zou moeten zwemmen.
          Meteen nadat ik was afgedaald in de kajuit, werd ik tegen de keukenkastjes gesmeten. Ter bescherming tegen de kou had ik veertien kledingstukken aan: drie paar sokken, twee broeken, boxershort, drie T-shirts, drie truien, een jas en ten slotte een jollenbroek, een overall voor zeilers. Warm had ik het trouwens totaal niet. De wind blies overal doorheen. Om die rare jollenbroek uit te krijgen, moest ik eerst twee truien en de jas over mijn hoofd trekken.
En dat terwijl ik telkens naar de andere kant van de kajuit werd geslingerd. Toen ik daar dan eindelijk in was geslaagd, toen ik minuten later op de wc zat, terwijl de open deur tegen de muur kletterde en ik me moest vasthouden om niet terug naar de keukenkastjes te worden gegooid, klonk in die veel te kleine ruimte, midden in de nacht en midden op zee, de stem van Biesheuvel: ‘Toen ik achttien was was Sjaan zestien en had ze wonderlijk mooie benen. Mooie benen had Sjaan, ja Sjaan had mooie benen en ik kon er geen genoeg van krijgen…’ Het was behoorlijk vervreemdend. De schrijver sprak rustig verder terwijl ik de wc uit werd gelanceerd. 
            Toen ik boven op het dek weer plaatsnam achter het stuur (de automatische piloot stond aan) moest ik denken aan Biesheuvels beroemde verhaal ‘Brommer op zee’. Het gaat over de jongen Isaäc, ‘een aardige maar een beetje vreemde jongen’, die ‘s nachts op het achterdek van een schip staat. Vanuit de verte ziet hij een lichtje naderen en hoewel hij aanvankelijk denkt dat het ‘een wegloevend schip’ is, blijkt het een brommer te zijn die naar hem toe komt. De rest van het verhaal gaat over het gesprek tussen Isaäc en deze brommerbestuurder, die via de touwladder, ‘hop!’, het dek op rijdt. Biesheuvel: ‘De zintuigen kunnen ons bedriegen. Er zijn filosofen die beweren dat alles wat is, inbeelding is en het tegendeel valt ook niét te bewijzen.’
            Wat me tijdens deze oversteek nog het meest verbaasde was hoe druk, ook midden in de nacht, de Noordzee is. Voortdurend waren we bezig om andere schepen te ontwijken, ook al konden we ze soms alleen nog maar op de radar ontdekken. Overal waren kleine lichtjes te zien: van ferry’s, cruiseschepen, olieplatforms en vrachtboten. Terwijl ik koulijdend achter het vanzelf draaiende stuur zat en staarde naar al die lichtjes in de verte, kon ik goed begrijpen hoe deze zelfde lichtjes de fantasie van Biesheuvel hadden geprikkeld. Soms veranderde zo’n lichtje aan de horizon binnen een kwartier tijd in een reusachtige tanker. Andere lichtjes konden ineens verdwijnen, terwijl ze even daarvoor nog hadden gediend als oriëntatiepunt. Hoe meer ik naar die verplaatsende lichtjes keek, hoe psychedelischer het allemaal werd. Ik begon er bijna rekening mee te houden dat een van die lichtjes een brommer zou blijken te zijn.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *