Primum vivere, deinde philosophari

Gisteren was een dagje Efteling, zoals we in het Nederlands zeggen. Het was meer dan dat, want mijn dochter vierde daar samen met haar vriendinnen haar verjaardag. En omdat ze nog te klein zijn om er alleen naartoe te reizen, maar ook te groot om daar begeleid te worden, ging ik wel mee, maar bleef de vraag wat ik er moest doen. Ik houd niet van pretparken en ik ben claustrofobisch. Maar met een boek in mijn tas wordt alles makkelijk, zelfs de Efteling. En het was ook niet zomaar een boek, maar Manifestaties van de intellectueel van Edward W. Said. Dus daar zat ik dan, in een enorme zaal, als een stationshal, Said te lezen, aan een tafeltje met nog één stoel vrij, in een enorm drukke omgeving: geschreeuw van moeders (“frikadel of kroket?”), gehuil van baby’s, onmacht van vaders (“ik zei toch pannenkoek!”). Tegenover mij de enige vrije stoel van de zaal. Mensen kwamen en gingen, anderen wachtten geduldig tot er tafels vrijkwamen, niemand kwam naast me zitten. De rij voor de wc reikte tot aan de vrije stoel bij mijn tafel. Ik dacht wat ik vaak denk als ik aan het poetsen of koken ben of andere huishoudelijke dingen doe: Primum vivere, deinde philosophari. Ik voelde dat ik deed alsof ik aan het “vivere” was, maar ik was aan het “philosophari”. Said zegt dat we te lang doen over de definitie van een intellectueel. Dat we te passief zijn. Dat alles politiek is.

Zelfs in de Efteling. In de rij om water te kopen, wil ik net afrekenen als de vriendinnen van mijn dochter zich bij mij voegen om andere dingen te kopen: achter ons maakt een mevrouw zo’n geluid met haar lippen dat ik wel moet begrijpen dat ze op één persoon voor haar had gerekend, niet op vijf. Zo te horen vormen de moeders en de vaders van alle bewegingen in de wereld niet zo’n buitengewoon kleine, uiterst selectieve groep, zoals Said denkt. De intellectueel moet zich laten horen, hoewel hij geen gemakkelijke taak heeft: hij bevindt zich altijd tussen eenzaamheid en conformisme.

Ik heb het boek van Said nog niet uit. Op het moment dat ik dit schrijf begraven mijn dochter en haar vriendinnen een tijdcapsule in de tuin. Ik weet niet precies wat er in de ijzeren doos zit, maar ik heb wel gezien dat elk meisje een brief over zichzelf en over hoe ze de wereld zien – nu en over twintig jaar – in de doos heeft gestopt. En hoewel ik niet zonder “philosophari ” kan, geef ik toe, na een drukke dag Efteling, dat “vivere” ook mooi kan zijn.

Mira Feticu (1973) debuteerde in 2012 in het Nederlands met Lief kind van mij, in 2013 gevolgd door De ziekte van Kortjakje Beide boeken gaan over een onder Ceausescu opgegroeide Roemeense immigrante die niet kan aarden in Nederland maar opbloeit als ze afstand neemt van haar echtgenoot. Mira is in maart de zondagse gastblogger, haar laatste bijdrage aan Tirade vind je in nummer 457.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *