We hebben er dagenlang om gelachen

Ada Limón | Vijftien verenballen 7, 8
(Naar: Ada Limón | Fifteen balls of feathers)

7.

De laatste persoon met wie mijn vriendin seks had voor ze doodging
was één of andere onweerstaanbare vreemde in Las Vegas.

We hebben er dagenlang om gelachen
         totdat we niet langer konden en haar onzichtbare vogel in tweeën brak.

Mijn hart is nog heel
            hoewel er een zwaartekracht huist
            die me aan het aas van inzinking bindt.

Mijn onzichtbare vogels zijn nog intact,
            ik kan mezelf open maken en ze je tonen,
            hoe ze zich diep hebben geworteld
            in een aanwezig nest van uitgesteld gezang.

 
8.

Bij de rivier de Rijn keken we naar vuurwerk en hielden elkaar stevig vast
                        met onze eigen luchtexplosieven.

Ik was klaar om oud te zijn.

De man van de rivierjacht zei me rustig aan te doen.
            Zijn brede schouders navigeerden het heden.

Zijn tong leek te groot voor zijn mond,
            zijn tanden waren klein als vissentanden.

Ik was nog te jong voor de kapiteinskamer,
            maar ik eiste een vrouwenafgang,
            een loopplank voor het goede in mij.

Ik gooide mijn geluksmunt over de rand
            die snel, als weghaastend licht,
            onder de golven verdween.

Dat was vijftien jaar geleden.
                        Ik wacht hier nog steeds op het stoppen van de rivier—
                        sta op de waterige uitbreiding van tijd.


De laatste keer dat ik één of andere onweerstaanbare vreemde was, dacht ik dat ik klaar was om oud te zijn. Ik hield mijn geluksmunt krampachtig bij me, die snel, als weghaastend licht, in mijn broekzak uitdoofde. Wanneer zulke dingen gebeuren, ben ik een avondlang aan het aas van inzinking gebonden: soms trekt iemand de dobber omhoog in de hoop dat ik beet ben, maar ik voel mij een vette snoek, en ik denk dat ik wegzwem.

Wanneer we vervolgens thuiskomen, is het nog niet ochtend genoeg. Mijn onzichtbare vogels zijn nog in tact, maar ik wil ze openmaken en hun ingewanden tonen, hoe ze zich diep hebben geworteld in een nest van een aanwezige vreemde die denkt dat ze klaar is om oud te zijn. Wie oud is, heeft geen geluksmunt nodig. We openen het donker met de deur en niets in de kamer is van ons. Met een infrarode camera bekeken zou het rood van ons warme lichaam het gemiddelde zwart van het koude donker niet kunnen beïnvloeden. Maar ook de kleur zwart wordt nooit helder bij binnenkomst.

Op momenten al deze kunnen we hoogstens op de grond neerzijgen en met onze adem een lepel soep warmblazen, hoogstens de geur veranderen en de rangschikking van de meubels, dode dingen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *