[p. 46]
Dirk Erebos
Geel stof
Vlucht
In zijn khaki uniform,
verruild voor het altijd smetteloos wit,
was hij plotseling officier,
onzeker als een gevangen dier.
Hij bleef het land verdedigen
zei hij, tegen opdringend gevaar.
Het duurde een paar weken maar
en Java, veilig en ver hier vandaan,
bleef, onbedreigd door geel geweld,
een toevluchtsoord voor vrouw en kleine kinderen.
Onze vlucht kwam snel en onvoorzien.
Volgestouwd met angst en zwakte
steeg ze moeizaam op en vloog onvast,
als was ze nu al aangeschoten.
Het veilig oord werd weinig dagen later
overspoeld door schreeuwende soldaten
die hij voorbij moest laten.
Toen ik hem na vele jaren vroeg
kon hij nergens over praten.
[p. 47]
Het kleinste woord is nog te veel
Geel stof
kruipt overal
Verstopte adem
Buigen
op
buigen
Platgeslagen neuzen van de macht
bewaken
wat overal krioelt
Ik-loos, ‘t zonder woord
[p. 48]
Jongenskamp
I
De zon stond hoog en hard
Magere vingers klauwden
de droge rode grond
Op onze hurken
kruipend
zochten wij met honderden
beschutting tussen de jonge aanplant
II
Terwijl de heersers in hun hol
zingend het rijzen van hun zon aanbaden
brak uitzichtloos en zonder einder
mijn wereld open
werden mijn ogen zwart
[p. 49]
Vlinders
Bomen
klein en mager
als ons spiegelbeeld
De middag
lag lusteloos
te wachten op haar sterven
toen onverwacht en stil
zij neerstreken op iedere boom
elk blad
om voor de dag
weer weg te dansen
Eindeloze stroom
die zelfs de Jap niet houden kon
Dagen later
vraten hun larven
het laatste blad
[p. 50]
Overgave
Geel stof
opgetrokken.
De Keizer, zeiden ze,
was afgedaald
en had zich prijs gegeven.
Blij gesproken zinnen,
een vlag gehesen,
meer koeien door de poort.
Het kamp,
gesloten als voorheen,
veranderde van binnen.
Meer leven,
meer getier en ongeduld.
Wij bogen niet.
De heersers hielden stil,
blanken schreeuwden.
Blauw een verre berg.
Hij keek
en voelde onzeggelijk verlangen.
De stilte
voor het nog niet geschreven woord.