[p. 623]
Achter een boom
‘Je bent er niet, je bent eventjes weg’, wanneer ik
het bloed opgeef van een donkere ochtend vroeg en
het volgen van zijn sporen, zijn faeces en zijn
woorden,
waarom hij in mij schrijnt en mij aan flarden scheurt
en toch blijft strompelen in de sneeuw
(: achter een boom trekt hij zich af
en verrekt voorgoed zijn stomp).
Dan spijbel ik levenslang, blijf altijd wachten
op het geschreeuw van de verschrikkelijke sneeuwman;
tot hij in mijn smoel staart en ik in zijn adem
verkleum, vastvries in zijn lozing:
een kleverig spoor van verwoesting dat hij
nalaat, met smeltwater onder zijn poten als hij
kleiner wordt en verdwijnt, maar toch altijd
om zich heen blijft maaien.
Tom Graftdijk