[p. 799]
Doornroosje
Ik kan door muren gaan
en op een wenk van mij
vloeien de dageraad, de schemering
terug in dag en nacht.
Ik treed uit mijzelf
met het lichte geruis
van een geboorte
die nog geen schaduw heeft vooruitgeworpen
in de tijd.
Het kindje huilt nog niet.
De dokter en de barende,
in eendracht en verwachting
verstard, houden het leven en de dood
in evenwicht.
De moederkoek,
gekneed uit vadervlees en kinderbloed,
is voorschrift, ijl recept
van wat een jongen voor een meisje droomt.
De geur die opstijgt uit de roos
draalt tijdeloos.
En even stil
schikt zich de toekomst naar mijn wil.
Adriaan Morriën