[p. 194]
Hans van de Waarsenburg
Kleinlied
I
I
Wat je geweest bent blijf je nalopen:
ieder seizoen verander je het kind
Soms speelt dit kleinlied dat de
dagen rekt, de geur die het terughaalt
De mond die niet met zout wil spoelen
geen levertraan of een roestige fiets
II
Ook de honger, die geen honger was
reuzel en de warmte van je gestopte trui,
oude kranten en de sneeuw onder je klompen
De zomerse beemden groen van avontuur
en weer de toekomst bevroren: kind dat
je droomt in stilte, zonder harnas van tijd
[p. 195]
III
Wat je geweest bent blijf je nalopen
het kind dat verder en verder
van je wegtrekt, dat je nakijkt
En waar je ook terug gaat,
ieder jaar worden de fotoos
van een jeugd anders geschud.
[p. 196]
Spiegelbrief
I
I
Ik schrijf je een langzame spiegelbrief
een brief van tijd waarin passen werden
gezet, woorden gezegd en geschreven:
Een brief van tijd, voorbij, die nauwelijks
nog raakt, als een blinde vlek is
verworden tot as in mijn handpalm
Tot afgesneden kartelrand van een foto
die kleiner en kleiner wordt.
II
Het hoofd leg ik er niet bij neer, de stem
spreekt nog, de vingers buigen; achter
het netvlies draaien de seizoenen terug:
De maanden vergeten, de namen geschrapt
want bitter werden zij als gezichten
waarin de wond van geboorte nooit was geheeld
Waar tijd voor goed het hoofd, voorbij,
de jaren blindeert. Ik schrijf je.
[p. 197]
III
Ik schrijf je een brief van tijd, winters,
terwijl de uren over de bodem schuren
je gezicht, zichtbaar nog achter tuindeuren
De luiken van villa ‘Carmen Sylva’ schuift.
Dit Domburgs huis dat rust op oude adel
duin en wind, waar je warme zeestem zegt:
Tijd dient gepeld, rond deze hoek.