[p. 267]
Kees Ouwens
Gedichten
Waarin lengte en leegte verschillen: die narcis plukken
Hem? Hoe anders reikt zijn hand naar de steel: onbuigzaam,
het zijn woorden voor ons: om-
vallen (terugspoelen) opklappen. Aan zijn voeten nijgt de bloem
zoals op het hoogste punt van een worp
ook hij zou neerkijken en zich zien bestaan, hij verlangt zijn bed, wijst
het zijn plaats langs de bloem en valt om. Hij gaat naar huis
terug maar dit is later thuis dan hij komt en gaat. Hij wacht
tot zijn huis thuiskomt en wacht met de tijd doden.
Zijn huis is thuis nu en hij neemt de moeite
zich niet uit te drukken. Dit bodemoppervlak scheidt
zijn huis van de verheven stengel de ootmoed eigen
en hij laat zich afstaan en geeft zijn huis vrijaf. Hij beproeft
die woorden op hun doelmatigheid onderweg: dat
het een oase is te ontbreken, hij gaat niet door de knieën
maar hurkt neer, zijn huis zoekt het gezelschap van woningen
en doorstaat zijn uitblijven. Minzaam
buigt hij zich over het lager levende
dieper dan dit hem doet wijken
uit de gronden.
[p. 268]
Narcisme
Wat, in godsnaam, heb je uitgevoerd?
Heb je – ten minste – je dag geboekstaafd?
Heb je geboekstaafd – de volgende dag – de niet geboekstaafde
vorige?
Ben je tekortgeschoten (in gebreke gebleven, nalatig geweest,
laakbaar) op het
stuk van plicht, regelmaat, tucht, verachting?
Heb je – met niet aflatende verwerping – in het werk gesteld
alles om de beperkingen van milieu, erfelijkheid, vrijmaking,
herwording
die aan het daglicht traden klemmender
naar de mate van je verzuim en die je het mes op de
keel zetten in een slop, te overwinnen?
[p. 269]
Primair narcisme
Niemand merkte hem op, en dit wekte zijn
grootsheid. Uit deze ontstond een opeenstapeling
van waarden. Dit maakte zijn gang tot een opklimming, zijn
blik verder reikend, en zijn gehoor tot geboortig geluid. Elk
lichaamsdeel was zijn staat van observatie en hij was
overzichtelijk in vogelvlucht alleen. Zijn schrede boekte de
vooruitgang, ordende de toekomende tijd en bracht op het spoor
van verleden. Zijn blik was verleidelijk als een bosschage,
geploegde akker doorstond de vergelijking met zijn iris niet en
zijn ogenknippering was paring.
Zijn tocht was
genormaliseerde waterleiding waarin zijn stelselklieren en blaas
afvloeiden. In die zin was hij bemestend en bevolking
voedend. Daarom ook schreef zijn visie hemel orgaan toe en daaruit
vloeide de geslachtelijke god voort uit wie de persoon lekte.
Aldus was hij ophef van waarden, tot het zenit
reikend. De edel ontworpene, aan wie tijd niets afdoet.
Zo was hij de volkomen jonge mens, die zijn excrement
koestert.