[p. 263]
Marko Fondse
Humanae vitae
Voor de schilder Ron Ekkelenkamp
Allengs pantsert zwoerd het lijdelijk bestaan.
Leven?
Dat was toen nog de sappen ziedden
en geen verdriet ze nog tot kuisheid dwong.
Zij namen het gemis in murwe handen
en leden tot de grens van hun bestaan.
Seizoenen werden één. Er kwam een grijzig dagen,
een schemerglans als van een parelsnoer,
contouren, vormen, klein bewegen.
Een zwakke buiging naar elkander maken zij,
omdat men al zo lang geen hoed meer draagt.
Dat minuscuul gebaar maakt grachten soms voornaam.
In het gelaten perkament om mond en ogen
etst het de spanne tussen afstand nemen
en afstand doen.
Tussen geen seizoenen meer
en één seizoen.
[Uit: Krommenieër Elegieën]