[p. 316]
Remco Campert gedichten
Mussen
Ik,
nee, het was Caligula, dik,
halfkaal en 29
(herinner je die winter),
stierf
eerloos, huisbakken,
in de duistere gang van een theater
onder de fluisterende hand van een sluipmoordenaar.
Caligula (soldatenlaarsjes, eens
vrolijk, verkwistend, humaan),
niet in de klauwen van een beest
noch binnen de dijen van zijn zuster
‘dit leek hem een voortreffelijke Egyptische gewoonte’,
doch zonder luister
in de duistere gang van een theater.
Maar waar praat ik over? Over
het vergane kraakbeen
van wie maar een mus bleek te zijn,
een dunne schedel, geen god, geen goudenregen,
kaal als mensen,
als mussen, als mussen
en mensen. Tot stof verpulverd
onder de doffe hand van het belachelijke leven.
Onderweg
Een koude bedoening, al met al,
ondanks de brandende stad.
Sinds weken vind ik nergens warmte.
Ze zeggen: alles
ligt dicht, zelfs oceanen,
maar hier regeert het gerucht,
niet caesar.
Een koude boel dus, bovendien
kapotte tanks, kolonel overstuur, eten rot,
vingers te koud om kippen te plukken.
Niet bepaald een magische reis:
pijn in mijn maag
van angst en volmaakt onvoorbereid zijn
op de smerige dood.
Hoog boven ons
verbeten vliegende eenden.
Elementen voor een gedicht
As en ijs:
het is dinsdag en winter.
Zalen vol verkouden moeders
bespreken de voordelen van vet.
De dikke man, in tabak of textiel,
kauwt op zijn sigaar, vloekt op een fietser.
De wind, kaal als een geschoren rat,
rent langs de huizen,
knabbelt aan de kranten,
de vuilnisbakken, de rokken
van kleine meisjes.
De stad is gelukkig tesamen,
sneeuwbal in een jongenshand.
Niets hoort bij alles hoort bij niets.
Zeven kraaien vliegen
in de rijpe winterlucht.
In dunne kratten mooie ronde rode appels,
in sleetse mouwen van slag geraakte polshorloges.
As op de stoepen, ijs langs de wegen,
zeven kraaien in de lucht
of zijn het er negen?
Als twee witte schepen
voor Ofiti
Op een dag die verdrietig is,
omdat er geen geld in huis is
en het regent schuldeisers
en kwade woorden
en mijn werk is het wachten moe
en ik ben het werken moe
en een kind huilt omdat het niet mee mag
en zij schrijft een brief
aan een ander
(een Amerikaan nota bene!):
ik wil met je trouwen
(met een Amerikaan nota bene!),
op zo’n dag
wilde ik dat we aan het water woonden
of zelf water waren
of over dat water
konden varen als twee witte schepen
naar waar wij de wereld nog niet kennen.