This is a publishing House
door d’Oliveira
Wanneer men in de ontvangsthal op de eerste verdieping van de burcht van Elseviers Weekblad kijkt hoe laat het is (als men dat al niet wist), dan valt de blik op een aantal keurig ingelijste stellingen die onder de door het dankbare personeel geschonken klok is opgehangen. Dit plakkaat, dat opgesteld moet zijn in een vlaag van ziekelijke zelf-ironie meldt:
Ik stel er prijs op om aan de hand van enkele artikelen uit het nummer van 9 januari 1960, geschreven door twee hoofdredacteuren van E.W. te onderzoeken wat deze schone slogans wel mogen betekenen, waarbij ik de stelling dat de uitgeversmij. ‘Bo-
naventura’ een ‘onophoudelijke handelstoeter’ mag heten niet waag te betwisten, evenmin als het feit dat de lezer van het door haar uitgegeven blad een ‘kruisweg der beschaving’ moet afleggen.
Not corrupted by the hurrying hand, but verified in proof.
Onder de titel ‘Half-mislukte Provocatie’, met als onderkopje ‘tegen dr. Adenauer’ schrijft ene d.K., d.i. hoofdredacteur W.G.N. de Keizer, een artikel over het opnieuw oplaaiende antisemitisme. Men kent de feiten. Op Kerstmis vonden twee jonge leden van de ultra-rechtse Deutsche Reichspartei het nodig de synagoge in Keulen te voorzien van een paar swastika’s. Deze gebeurtenis werkte zo zeer op de verbeelding, dat het voorbeeld grif nagevolgd werd door heethoofden in de hele westerse wereld. In hoeverre deze acties georganiseerd werden staat op dit moment niet helemaal vast. Overigens geloof ik, dat de intense aandacht waarmee deze schenderijen worden geregistreerd, het voor de potentiële beeldenstormers alleen nog maar aantrekkelijker maakt: het motief van de man die de tempel van Efese in brand stak geldt nog altijd. De ophef die van deze vorm van antisemitisme gemaakt wordt, genereert een krachtiger antisemitisme bij diegenen die het hinderlijk vinden met hun neus op deze wandaden gedrukt te worden: het plaatsvervangend schuldgevoel zoekt een averechtse uitweg.
In de communistische landen heerste het antisemitisme allang, recalcitrant als een kleine afgesloten groep als die der joden in de ogen van een naar eenvormigheid strevend regiem is. Terwijl op de voorpagina’s van de westerse pers grote ruimte wordt ingenomen door verslagen over de epidemie der anti-semitische ververs en brandstichters, wordt een bericht over regelrechte jodenvervolging, de arrestatie van 20.000 joden in Roemenië, weggedrukt onder de korte flitsen. Het is dus wel mogelijk dat een besmettingshaard gezocht moet worden in uit het oosten geïnfiltreerde groeperingen, zoals een bende na de oorlog in Beieren achtergebleven Horthy-Hongaren, of ook in Arabische stoottroepen. Toch moet er ernstig rekening gehouden worden met het feit dat ook in West-Duitsland het antisemitisme nog steeds een sterke kracht is, weliswaar tot voor kort door de ongunst der tijden in latente toestand, maar gereed om zich bij de eerste gelegenheid openlijk te vertonen. Toen ik mij vorig jaar in Frankfurt voorstelde aan een vrouw bij wie ik een kamer gehuurd had, en daaraan toevoegde dat het een portugees-joodse naam was, reageerde ze met de opmerking: ‘Juden sind doch auch Menschen.’ Ze stemde op Adenauer.
Dit voorvalletje is geen uitzondering in West-Duitsland; men hoeft geen moeite te doen er in een week een hele waslijst van te beleven. Van het Hitlerregiem is aardig wat blijven hangen. Uitvoerende en rechterlijke macht wemelen nog van (gewezen?) nazi’s.
En nu het fenomeen de Keizer: ‘Een nauwkeurige beschouwing van alle beschikbare gegevens,’ aldus orakelt deze slangenmens, ‘geeft het volgende beeld:
1. | De gehele actie is door communisten in Oost-Duitsland beraamd en opgezet; |
2. | Voor de uitvoering heeft men zich hier en daar bediend van allerlei elementen in de kleine ultra-rechtse groeperingen, waarin een aantal nietbekeerde nazi’s in West-Duitsland onderdak hebben gevonden; |
3. | Het doel van deze communistische actie is de ondermijning van het gezag en het internationale prestige van de Westduitse regering-Adenauer. (…) Daar heeft onder miljoenen lezers de mening postgevat, dat zich in West-Duitsland grote en virulente haarden van antisemitisme bevinden. Men vergist zich: deze haarden bestaan wel, doch zij bestaan in het communistische Oost-Duitsland.’ |
Als men welwillend zou willen zijn zou men kunnen zeggen dat dit het beeld is dat een onnauwkeurige beschouwing van een deel der beschikbare feiten oplevert. Ik geloof ook wel dat communisten de hand hebben gehad in een klein deel van de anti-semitische handelingen – hun echter alle gebeurtenissen over de hele westerse wereld toe te rekenen is een staaltje van achtervolgingswaanzin die ons in uitgaven als Telegraaf en E.W. steeds weer opnieuw treft. Naar het panische oordeel van deze schrik-mee-of-ik-schiet-bladen is er een wereldkomplot aan de gang waarvan zij en hun medeslachtoffers het slachtoffer dreigen te worden. Waar zijn de bewijzen voor deel 1 van het beeld dat d.K. ons ophangt? Wie zijn die intrigerende ‘men’ uit deel 2? Meestal kronkelt er een slang in de eigen buik van degenen die zich bedreigd voelen door zo’n onpersoonlijk wereldwijd ‘men’. Ondermijnt het communisme het gezag van de overjarige touwtrekker Adenauer als er in Skandinavië, Engeland, Frankrijk, Amerika en Australië joodse godshuizen worden besmeurd, joodse graven vernield, joodse winkels in brand gestoken? In Notting Hill, het kiesdistrict van de fascist Mosley vinden zowel rassenrellen tegen negers als joden plaats. Zijn de Mosleyanen ook door Moskou geïnstrueerd? Kom nou, de Keizer, je weet toch uit eigen innerlijke ervaring hoeveel de fascist tegen het communisme heeft? Totalitaire systemen zijn nu eenmaal als water en vuur omdat ze elkaar verdringen op hetzelfde gebied. Ja, dat vindt de Keizer ook en daarom maakt hij aan het eind van zijn artikel een geweldige noodsprong en
legt in bewogen bewoordingen zo niet de schuld dan toch de oorsprong van dit wereldgebeuren bij… Maar laat het hem zelf mogen uiteenzetten: ‘In dit macaber beeld treffen nog twee details (…) [dit zijn míjn puntjes, d’O.]. Het eerste vindt men in het bericht dat in 1959 uit de communistische landen van Oost-Europa welhaast 13.000 Joden zijn gevlucht… (deze en alle volgende zijn d.K.’s puntjes, d’O.). Zij zijn gevlucht, omdat de communistische terreur hun het leven onmogelijk maakte… Een communistische anti-semitische terreur… Het tweede detail verschaft Nederland een droevige primeur: de anti-semitische agitatie der communisten is in Amsterdam begonnen: te weten in het Amsterdamse studentenblad “Propria Cures”…’
In de hele nederlandse pers heeft het E.W. voor deze kwaadaardige opvatting niet één medestander gevonden (zelfs de Volkskrant die evenals E.W.P.C. wel vreten kan, liet al gauw zijn beschuldiging van antisemitisme vallen, 1 dec. 1959). Het feit, waarop het E.W. zijn lasterlijke bewering poogt te doen stoelen wijst dan ook precies in de tegenovergestelde richting: om een antisemitische inzender een lesje te geven drukte de redaktie van P.C. in haar correspondentierubriek een stinkend fragment van de afgewezen inzending af met een carbolizerend commentaartje dat, behalve voor bloeddoorlopen moronenogen, aan duidelijkheid niets te wensen overliet. De N.R.C. (13 jan. 1960) vraagt zich dan ook af ‘wat de pennevoerders van Elsevier eigenlijk bezielt’ met ‘deze verdraaide voorstelling van zaken’, en merkt op: ‘Als L. (unshof), waar dan ook, een universiteit zou gaan bezoeken, zou men hem daar kunnen leren, dat hij het doet voorkomen alsof de redactie van P.C. niets beter is dan de student die zij met enkele woorden heeft “uitgekleed”. Met geen woord rept L. ervan dat het citaat genomen was uit een geweigerde ingezonden bijdrage.’ Lunshof had namelijk de redactie van P.C. over één kam geschoren met de schrijver van het ingezonden stuk door te adviseren: ‘Voor de schrijver en voor degenen die het stuk opnamen, is niet Amsterdam maar Caïro de aangewezen universiteitsstad.’ Een dergelijke overplaatsing zouden de joodse redacteuren uit P.C. bijzonder op prijs gesteld hebben, lijkt me. En dat alles onder het devies ‘niet vervalst door haastige hand maar met bewijzen waargemaakt’. Uitgever en redacteuren van P.C. hebben gelukkig een kort geding tegen de uitgeverij Bonaventura en de redacteuren de Keizer en Lunshof aangespannen om allerlei vormen van genoegdoening te verkrijgen, met als stok achter de deur een aantal dwangsommen. Als advocaat en prokureur treedt op de oudredacteur van P.C. Mr. H.R. Eyl.
Maar laten we de Keizer geven wat des Keizers is: hij is altijd tegen het communisme geweest. Zozeer zelfs dat hij het met zijn bondgenoten tegen het communisme niet zo nauw heeft kunnen nemen. Wie hij al niet voor lief neemt in de panische angst waarvan hij zulke duidelijke verschijnselen vertoont – maar laat ik niet insinueren en weer gauw het woord aan d.K. geven, nu in zijn rol van hoofdredakteur van het Semarangse dagblad ‘De Locomotief’, waarvan de rechtszinnigheid geïllustreerd kan worden door eraan verbonden scribenten als J. Fabius, H.J. Holdert, Mary Pos, Zentgraaff. Ik heb een koude middag doorgebracht op de boekenzolders van het Instituut voor de Tropen met het doorbladeren van vooroorlogse jaargangen, en heb er heel vuile vingers van gekregen.
Over Hitler-Duitsland schrijft de Keizer: ‘(…) Wie als wij, toen Hitler’s regiem dit laatste najaar na den eersten stormloop zich tot grooten arbeid van opbouw zette, Duitschland langdurig bezocht (Je hebt toch dubbel recht op een pluralis majestatis, de Keizer, dus: bezochten, d’O.), die vond zeker nog vele redenen tot bezorgdheid, maar tegelijk zeer talrijke symptomen welke hoop gaven op een voor de geheele wereld wenschelijk en noodig Duitsch herstel. (…) Daar was in Hitler’s nationaal-socialisme naast veel pathos en dwazen bombast een zoo gezonde en sterke kern -’ (4 juli 1934)
‘Hitler’s régime is hier beschouwd als Duitschlands laatste kans’ (2 juli 1934)
‘Als men zegt: er zijn geen Duitschers, die oorlog met Frankrijk willen, er is wel een Duitsch volk, dat eens en voor altijd een einde wil maken aan een eeuwenlange tegenstelling, dan is dat juist.’ (10 dec. 1938)
‘Men zal zich moeten instellen op dat nieuwe evenwicht – waarin een geconsolideerd Duitschland en een versterkt Italië even sterke steunpilaren zijn als een nog altijd krachtig Britsch Rijk. Elke stap welken men in Europa op die weg zet, is voor Nederland en Indië een stap in de goede richting.’ (16 dec. 1938)
Over de Spaanse Burgeroorlog: ‘Onze hoop moge zich hechten aan een zegepraal van allen, die den strijd voeren tegen anarchie en communisme…’ D.w.z. van Franco c.s. (7 nov. 1936)
Over het Jordaan-Oproer ‘(…) Dit zijn dan ook slechts relletjes van een deel der werkloozen die, aangestookt door communisten en geholpen door het ergste uitvaagsel der Amsterdamsche achterbuurten, meenen door geweldpleging de noodzakelijke, overigens nog zéér bescheiden verlaging der werkloozenuitkeeringen te kunnen afwenden. (…) In den vorigen winter plachten af en toe ook relletjes voor te komen; ditmaal echter blijken de roode volksmenners erin geslaagd te zijn de afmetingen
wat te vergrooten. (…) Zal men – met deze les voor oogen – nu nog langer laten voortbestaan: dat socialistische en communistische optochten ongehinderd en netjes-beschermd mogen rondtrekken, terwijl nationaal-socialisten straffeloos door het grauw worden aangevallen; (…) dat de Tribune en andere opruiende organen straffeloos mogen voortgaan het volk te misleiden en op te hitsen; dat zelfs de luid schreeuwende rondventers dezer organen tot in de hoofdstraten der groote steden toe onder politiebescherming hun verderfelijke koopwaar mogen aanprijzen zoozeer, dat men sinds jaren niet door de Kalverstraat kan loopen zonder door dit rood gevent te worden gehinderd?’ (7 juli 1934)
Uit deze steekproeven is het duidelijk dat W.G.N. de Keizer van een omnivore verdraagzaamheid is, zozeer dat hij zelfs niet bijzonder afwijzend staat tegenover nationaal-socialisme, fascisme, de Generalissimo Franco, opheffing van de vrijheid van vergadering en drukpers. Maar dat is misschien niets nieuws. Onrustbarend is alleen dat onaangepaste falsificateurs als hij de gelegenheid krijgen om week in week uit hun onfatsoen over Nederland uit te storten, al is het maar in het E.W.
Refuge of all arts against whispering rumour
De Keizer is geen facile princeps in onfatsoen: H.A. Lunshof steekt hem naar de kroon. In hetzelfde nr. van E.W. schrijft deze man over het Hollands Weekblad met een leugenachtige verdraaiing van feiten, waaraan werkelijk elk pogen naar waarheid vreemd is. In de eerste plaats wordt het Hollands Weekblad niet met name genoemd. Met infantiel formalisme denkt H.A.L. wellicht dat hij niet gegrepen kan worden voor wat hij niet expliciet zegt, en dus gooit hij het op verdachtmakingen, insinuaties en innuendo’s. De opbouw van zijn infame artikel bestaat uit de loze beschuldiging dat de redactie van het H.W. ‘bestaat voor een groot deel uit lieden, welke zoal niet de communistische beginselen toegedaan, dan zich toch nog trachten te zonnen in het in Nederland zo populaire en profitabele progressivisme.’ En vervolgens, na een aantal nietszeggende karakteristieken, waardoor de halve beschuldiging van communisme een des te groter krachtveld krijgt, gaat hij over tot een alle perken te buiten gaande dolle charge op Beb Vuyk.
Allereerst verdient het opmerking, dat het H.W. maar één redakteur kent, de heer K.L. Poll, alle anderen zijn medewerkers. H.A.L. weet dit: hij heeft de prospectus waarin dit vermeld staat, zorgvuldig genoeg gespeld om er infame verdachtmakingen uit te destilleren. Op zichzelf niet zo’n belangrijk punt, maar tekenend voor de werkwijze van de man. Hoe staaft H.A.L. zijn beschuldiging? Het communisme van H. Brandt Corstius moet blijken uit de vermelding dat deze 24 jaar is en wiskunde studeert. De lezer weet het dan verder wel. ‘Erger is het al met J. Eykelboom,’ want deze redacteur van Vrij Nederland is ‘een door en door links man, hetgeen natuurlijk zijn goed recht is, doch hetgeen ons niet van de plicht ontheft zijn aanwezigheid in dit gezelschap te signaleren.’ Een tautologie is nog geen bewijs, H.A.L.! De insinuant, die gezien het feit dat hij in 1931 verslaggever bij Het Volk was, ook wel aanspraak mag maken op de eretitel van ‘een door en door links man’, zoals Eykelboom vermakelijk stelt (V.N. 16 jan.), heeft kennelijk niet door dat er verschillen bestaan tussen socialisme en communisme. Alles wat links van hem staat is uit den boze, en ter rechterzijde zou zich het goede, het schone en het ware moeten bevinden, ware het niet dat hij rechtser dan rechts is; naast hem is het leeg, en dat maakt een mens schichtig.
Het artikel is zijdelings tegen P.C. gericht, want van de 34 in de prospectus genoemde medewerkers, noemt H.A.L. er 7, van wie 4 oud-P.C. redacteuren. Van de overigen staat het communisme zeker onomstotelijk vast: van de zopas afgetreden delftse rector-magnificus prof. O. Bottema, van prof. H. Drion, van prof. J.F. Glastra van Loon, van H.A. Gomperts en J. Goudsblom, van de aan de N.R.C. verbonden J.L. Heldring, A.F. Luyendijk, Adriaan van der Veen; zoals men weet zijn dit schuilnamen van scribenten in Politiek en Cultuur en de Waarheid.
Men maakt graag de scheiding tussen dom en slecht; in gevallen als die van H.A.L. en d.K. waar rancune, domheid en kwade trouw om de voorrang strijden, heeft dat geen zin meer. De schrifturen van deze kunstbeschermers zijn ontbloot van enig streven naar waarheid, – daarmee verliezen zij het voorrecht vergeleken te worden met de partes posteriores van het varken.
Hoe kwaadaardig hun pseudologia fantastica is, blijkt uit de aanval op Beb Vuyk, die haar niet alleen in eer en goede naam aantast, maar ook aandringt op haar uitzetting: ‘Deze begaafde vrouw met communistische meningen was,’ aldus de prospectus van het weekblaadje, ‘redactielid van “Oriëntatie” en schreef reisverhalen en kritieken… Zij verkreeg de Indonesische nationaliteit en werd vast medewerkster van Indonesia Raya. Zij heeft een verblijfsvergunning tot half januari 1960 (in Holland). Met andere woorden, toen de Indonesische regering onze bezittingen stal, haar schulden niet betaalde en 36.000 Nederlanders als honden de straat op smeet, vond Bep Vuyck alle aanleiding om de kant van Soekarno te kiezen, die trouwens nu reeds genoeg van haar begint te krijgen. Wij hebben het al lang. Wij hopen dat onze Nederlandse minister van Justitie
deze Bep Vuyck op vriendelijke wijze terug zal brengen naar de Republik Indonesia, die zij, misschien om der wille van het communisme, verkiest boven het koninkrijk der Nederlanden.’
Even een analyse. Wat betekent ‘aldus’ in de eerste zin? Volgens de taalboekjes is ‘aldus’ een samenvatting van het voorafgaande, hier probeert het inderdaad die indruk te wekken (d.w.z. H.A.L. poogt te suggereren dat de prospectus van het H.W. zelf Beb Vuyk communiste noemt), maar in werkelijkheid slaat het op wat nog volgen moet, want daar beginnen pas de aanhalingstekens. En waar eindigen ze? Nergens. M.a.w. H.A.L. suggereert dat al het volgende uit de prospectus is overgenomen. Het loont nu de moeite om deze prospectus er nu maar eens bij te halen. Hier staat: ‘Beb Vuyk werd in 1905 te Rotterdam geboren en vertrok in 1929 naar Indonesië. Zij was redactielid van “Orientatie” en schreef reisverhalen en kritieken voor nederlandse en indonesische bladen en tijdschriften. Zij verkreeg de Indonesische nationaliteit en werd vast medewerkster van Indonesia Raya, het bekende oppositieblad dat sinds vorig jaar niet meer verschijnen mag. Beb Vuyk was toen al in Holland, waar zij haar bundel Gerucht en Geweld voltooide. Zij heeft een voorlopige verblijfsvergunning tot half januari ’60. (…)’
Er wordt dus zonder twijfel opzettelijk onvolledig geciteerd, met name door het wegsnijden van de zinsnede ‘…het bekende oppositieblad dat sinds vorig jaar niet meer verschijnen mag.’ De twee andeze wijzigingen doen wat minder ter zake maar geven wel blijk van een kwaadwillige onzorgvuldigheid, die overigens niet ontkend wordt. Bij ondervraging van Lunshof door de Parlementaire Enquêtecommissie ontstond de volgende dialoog. Voorzitter (wijlen minister Donker): ‘De punten die u in deze brochure (ter verdediging van de Telegraaf, d’O.) heeft vermeld behelzen als ik ‘t goed begrepen heb, geen mededelingen van zaken, die u uit eigen wetenschap kende?’ Lunshof: ‘Neen.’ Het lid Koersen: ‘Maar is u niet van mening, dat u, wanneer u een stuk citeert tussen aanhalingstekens, dit ook letterlijk moet zijn zoals u ‘t ontvangen heeft?’ Lunshof: ‘Neen.’
De hier gedemonstreerde opvattingen zijn nu niet precies die welke men zou mogen verwachten bij een ‘steunpilaar van alle kunsten tegen achterklap’, eerder bij een steunpilaar der achterklap tegen alle kunsten.
Friend you stand on sacred ground.
Het wordt tijd dat de kunsten deze steunpilaar omverschoppen. De kunstenaar die na het lezen van deze artikelen – en het zijn geen slips of the pen, vergelijk ook de infecte aanvallen tegen Ad den Besten en Podium – nog zijn medewerking aan E.W. blijft verlenen, die kan van het klerkenverraad beschuldigd worden, dat E.W. de schrijvers in het H.W. voor de voeten werpt. Huiskamerreserves jegens het beleid van d.K. en H.A.L., die fascistische Max en Moritz der vaderlandse journalistiek zijn niet voldoende meer, lijkt me, maar tenslotte is dat een beslissing die ieder voor zich moet nemen. Maar naar mijn smaak is het moment gekomen om alle vorm van medewerking op te zeggen, gekomen. ‘Vriend, ge staat op gewijde grond.’ Trek dus de schoenen uit, vriend, en neem de benen zo snel ge kunt. Wie blijft is medeplichtig aan de verfoeilijke machinaties van wat zich noemt:
A publishing house
Al tegen het eind van de oorlog zijn de plannen voor het E.W. gemaakt. Hierover kan men nadere mededelingen krijgen als men het illegale blad ‘De Vrije Kunstenaar’ van 15 december 1944 opslaat, waar men een ongesigneerd artikel (van Lou Lichtveld?) aantreft, dat een sluier van de fraaie opzet oplicht. Het is dan ook getiteld: ‘Elsevier’s Vijgenblad’. De anonymus vertelt eerst hoe de uitgevers zich dachten een herdruk van de Winkler Prins te verzorgen. ‘Gelijk zovele zakelijke ondernemingen heeft deze grote uitgeverij het in de oorlogsjaren helaas nodig gevonden, menigmaal de huik naar de[Vervolg of p. 21]