[p. 595]
Vier gedichten
Hanny Michaelis
Amalrik, Boekowski
en de talloze bekende
en vooral onbekende anderen
die links en rechts over de wereld
verkommeren achter tralies
en prikkeldraad om hun kritiek
op het gezag, ze zouden ons
eens moeten zien, wij die geen blad
voor de mond hoeven te nemen:
als kemphanen tegenover elkaar
over de vraag of openlijk protest
tegen hun lot op dit moment
wel oirbaar is. Tactiek het sleutelwoord,
politiek engagement de talisman
tegen schaamte en schuldgevoel.
Ons ideologisch gekrakeel
kent tijd noch zelfverwijt.
Een gedicht hoeft dit niet te heten
maar ik moest het wel kwijt.
[p. 596]
Hoe lieftallig
strekt de stad zich uit
in de perzikzachte gloed
van een lage zon
met tussen haar stenen plooien
het blauwgrijze dons
van de zo juist geboren
avond en om zich heen
een groen, sereen heelal
krimpend in haar tentakels.
[p. 597]
De witte wimperloze blik
van kwiklampen over een lege
asfaltweg. Donkere huizen
tegen een donkere lucht
zich herhalend in donker water.
Tussen kurkdroge struiken
hurkt de decemberwind.
Een unieke plek voor wie
zijn kans durft grijpen
om ongezien met fiets en al
in de Styx te verdwijnen.
[p. 598]
Langzaam maar zeker
strekt de dag zijn zebrahals
naar een roodkoperen zon.
Wind woelt door het natte
groene haar van stadsplantsoenen,
ontrolt een hardblauwe vlag
boven de daken. Wie dit ziet
heeft de nacht overleefd
of hij wil of niet.