[p. 610]
Vier gesprekken
Rutger Kopland
I Over de geheimen van het leven
Jij hebt natuurlijk ook je geheimen
zei hij. Wat kon ik zeggen, ieder
antwoord was waar en onwaar.
Ik had toch net geprobeerd geheimen
met hem te delen. Wat ik niet kon
zeggen was voelbaar.
Laten we het, om dichtbij te blijven
vergelijken met het gesprek in onze
boomgaard tussen twee lege ligstoelen.
[p. 611]
II Over de zinloosheid van het leven
Vind je het leven niet zinloos
zei hij. Het grint knarste onder
onze voeten. In plaats dat hij
blij was, je kon zien dat de winter
verging. Hoe bedoel je zei ik.
Hij bedoelde zinloos.
De zon scheen en de spiegel
gladde vijver lag alweer te stinken
van smerig leven in beweging.
Waarom bedroefd zijn of boos
als je niet wordt begrepen,
ik kon hem immers ook niet volgen.
[p. 612]
III Over de eindigheid van het leven
Maar natuurlijk kwam ik ook weer
zo’n vriend tegen die er eens zeer
diep doorheen wilde gaan, spitsuur
op een terras midden in de stad,
prachtig weer, er was nog veel aan
te doen op mijn leeftijd als je dat
zo zag. Straks zal ik er niet meer
zijn dacht ik, over veel hebben gepraat,
weinig hebben gezien, geproefd, gedaan.
Ik zweeg daarover.
[p. 613]
IV Er blijft over te praten
Terwijl hij in zijn sigaar hapte
zat ik te spelen met zijn woorden:
dichtregels worden de dichter gegeven.
Dat heb ik nooit geweten, wel dat soms
een vreemd soort ontroering opkomt
waarvoor ik naar woorden zoek.
Zo draag ik al weken het beeld
in mij om van B, haar ernstig gezicht
in de capuchon, de boterham in de tas,
op weg naar de eerste klas.
Geen woord werd mij gegeven, integendeel.
Ieder woord geef ik voor een beter.