Wanda Reisel
Een eigentijdse hel
Lezing uitgesproken op 2 november jl. tijdens de Reve-avond in De Rode Hoed
Geacht publiek,
Als je in de jaren zestig en zeventig in Amsterdam opgroeide, was het vrijwel onvermijdelijk invloed van Reves werk en persoonlijkheid te ondergaan.
Ik ben gevraagd hier iets over het verhaal De ondergang van de familie Boslowits te zeggen. Burnier en Rubinstein, qua joodse meisjes dan, gingen mij voor.
De ondergang van de familie Boslowits heeft een familie die Boslowits heet tot onderwerp en gaat over het lijden van de mens en de onkenbaarheid van zijn lot. Het stelt de ultieme vraag: als er een eigentijdse hel op aarde is, waarom zou een mens dan nog blijven leven? Waar is de rechtvaardiging voor dit alles? Waar het antwoord erop? Waar is God, waar is de uitgang, waar is een verlossing van deze kwelling? In de dood, in niets anders dan de dood.
Gerard Reves persoonlijke thematiek is al in dit vroege verhaal uit 1946 compleet en puntgaaf aanwezig. Hij en dit verhaal pasten misschien wel bij toeval in de tijdgeest van net na de oorlog. Bepalender voor zijn blik is mijns inziens zijn vroeg in zijn jeugd geopenbaarde of misschien zelfs aangeboren depressiviteit geweest. Maar dit terzijde.
De naam Boslowits komt als joodse naam in Nederland en de wereld weinig voor. Op internet is nauwelijks iets te vinden, vier namen in het New Yorkse telefoonboek. In De taal der liefde is sprake van de naam Osnowitz. Ook al een naam die weinig voorkomt. Moskowicz kennen we wel. Of bij de overweging van de historicus Presser – leraar en vriend van Gerard en Karel – om zijn kroniek van de Jodenvervolging Ondergang te noemen bij de titel van de novelle een rol heeft gespeeld, is mij niet bekend. Mijn vermoeden is overigens, dat de naam Boslowits een woordspeling van ‘Bolsjewist’ is.
Dat het hier om een seculiere, joodse, communistische familie gaat mag je aannemen. Met de mensen uit dat milieu waren de ouders Van het Reve
veelal bevriend. Niet zelden waren, zeker in Amsterdam en in die tijd, joden ook communist, als deel van hun emancipatie- en gelijkheidsstreven. Gerard (of Simon) van het Reve heeft door dat nabije contact hun ondergang in de Tweede Wereldoorlog dan ook met andere ogen en van dichterbij gadegeslagen dan veel andere niet-joden. Dat maakt zijn blik bijzonder en authentiek.
Niets is wat het lijkt in dit verhaal waarvan de anekdote bekend is: de 23-jarige schrijver Simon volgt een afsplitsing van zichzelf – Simontje geheten – die tussen zijn zevende en negentiende jaar een familie Boslowits gekend heeft en oor- en ooggetuige van de sluipende ondergang van deze familie in de oorlog is geweest.
De wens van Van het Reve om dit verhaal ambigu te laten zijn – duidelijk niet alleen een blik op de Jodenvervolging – lees ik uit de ingreep om bijvoorbeeld de niet-bestaande Nederlandse naam Witvis aan de arts te geven die met zijn gezin zelfmoord pleegt: de schrijver duidt hier ongetwijfeld op de joodse naam Waisvisz.
In verband met de mogelijke wil van Van het Reve om zijn vertelling van de ondergang van een joodse familie in Amsterdam een universelere vorm te geven, haal ik de schrijver Bernard Malamud aan: die zag zichzelf niet als een joodse schrijver; joden, dat waren nu eenmaal de mensen waarmee hij het meest vertrouwd was. In 1968 zei hij in een interview met The Jerusalem Post: ‘Ik probeer de Jood als een universele mens te zien. Iedereen is een Jood, hoewel hij het misschien niet weet. Het joodse drama is prototypisch, een symbool voor de strijd om het bestaan op het hoogst mogelijke menselijk niveau. Joodse geschiedenis is Gods talent voor drama…’
De ondergang van de familie Boslowits steekt in elkaar als een Zwitsers uurwerk en heeft een geheimzinnige, de anekdote ver overstijgende werking. Gedurende het verhaal volgen we, quasi en passant, het opgroeien van de hoofdpersoon Simon tot bijna-volwassene, zijn verbaasde waarneming van de wereld om hem heen. Hij lijkt in de coulissen te staan, maar staat bij nader inzien ook weer in het middelpunt van het verhaal en draait rond. De andere personages draaien om hem heen, als planeten rond de zon.
De kracht van de stijl van De ondergang van de familie Boslowits is de vermenging van het serieuze van de oorlog met het banale van de dagelijkse gang van zaken die óók door moet. Het levert iets absurds op. Dat is de werkelijkheid. Dat is de Reviaanse blik.
Het intrigerende en knapgeconstrueerde verhaal voert ons mee met de
blik van omstanders én die van slachtoffers. Het neemt, net als de hoofdpersoon, eigenlijk geen positie in. De coulissenblik, die terloopse verteltrant, het ‘van horen zeggen hebben’, de gebrekkige informatie die er door de volwassenen gegeven wordt, alles is belangrijk maar het komt tot de verteller (net als ons lezers) in flarden en horten.
Het verhaal vertrekt op bladzijde een vanuit de kinderlijke onschuld, een zuiver voelen, dat misschien wel een herinnering is van een andere, allereerste, hevige gewaarwording: ‘Er speelde ook een jongen viool, waarbij ik bijna huilen moest en een ogenblik overwoog ik hem een zoen te geven. Ik was toen zeven jaar oud.’
Langzaam laat de schrijver het perspectief verschuiven naar de machteloze, ‘medeplichtig’ gemaakte Simon van negentien jaar. Wie niets doet is schuldig. Maar je kunt niets doen. Het is het soort Kafkaësk schuldig-zijn als waar de Nazi’s de joden van hebben beschuldigd: schuldig alleen omdat je jood bent. Zo worden de omstanders vanzelf tot daders gemaakt en zijn daardoor ook slachtoffer. Simontje is zelfs naïef en kwetsbaar te noemen: een ‘normale’ jongen, misschien wel de enige normale jongen in Reves oeuvre. Hij verheugt zich, als elke jongen, op de spannende gebeurtenissen die een oorlog mee zal brengen, vooral op het vuurwerk. Maar hij ziet de doodsangst op de gezichten van de volwassenen afgetekend. Het eerst wordt hij dit gewaar in ‘tante’ Jaanne Boslowits die al nerveus is, maar lopende het verhaal echt een nerveus wrak zal worden. Dit in tegenstelling tot Simons eigen moeder, Jet, die de nuchterheid en standvastigheid zelve lijkt, maar tegelijk ook iets ongrijpbaar hards heeft.
Interessant genoeg is het Simons ‘los staan’ van de andere mensen, een vorm van onthechting of een bepaalde onvolkomenheid, die het verhaal voor de lezer des te intrigerender en tragisch maken. Het illustreert de houding die veel mensen kenmerkt als het er in een nijpende situatie op aan komt: ‘jij liever dan ik’.
Je kijkt al lezend als het ware om een hoekje, dat is wat er in Boslowits de hele tijd gebeurt. De hoofdpersoon staat erbij, veroorzaakt zelf niets, maar hoort aan en registreert als een camera. Simon is nog niet op de leeftijd dat wat wordt aangericht zijn verantwoordelijkheid is. Hij heeft nog geen oordeel (zoals Frits dat, alles verpletterend, in De Avonden wel heeft). Het gevolg van dit ‘perifeer zien’ is dat je de kern nooit direct waarneemt. En dat is dan ook meteen het wezen van goede kunst en literatuur (of van religie en liturgie): show, don’t tell.
Dit lange korte verhaal van dertig bladzijden omspant een periode van twaalf jaar, maar de tijd is er op een vernuftige manier in elkaar geschoven. Daardoor komt alles beter, want raadselachtiger, tot zijn recht, zodat je dieper de gebeurtenissen en hun ware betekenis in wordt gezogen.
Klassiek is de manier waarop er voorzetten en inlossingen worden gegeven. De ineens illegaal geworden communistische boeken en blaadjes, die Simontje in de plomp moet dumpen als de oorlog is uitgebroken, en het lijk van de ondergedoken oom Hans, dat ook in illegaliteit moet worden afgezonken, vormen op die manier een symbolisch beeld dat onbewust de hele tragedie van de Jodenvervolging verbeeldt. Want wat is absurder dan boeken te water te laten? Boeken verbranden. Net zo absurd als illegaal een lijk afzinken. Of de verbranding van een heel volksdeel. Simon en zijn moeder zien het allemaal onder hun ogen gebeuren. Die wanhoop wordt in het verhaal eerst terloops, maar dan steeds dreigender verbeeld. Dat is met meesterhand gedaan.
Simontje duwt oom Hans in zijn invalidenkar de brug op, oom Hans beveelt hem los te laten. Simon waarschuwt nog dat dat niet mag, maar daar gaat hij al. Oom Hans waagt het erop, als hij geluk heeft, wordt hij overreden door een auto. Maar hij kantelt alleen met kar en al om.
‘Hij had geen letsel opgelopen, maar zweeg en zat, toen we bij hem thuis waren, aan tafel stil voor zich uit te kijken.’
En bijzonder subtiel: oom Hans, die zich door zijn verlamming moeizaam verplaatst in zijn werkkamer als hij daar, vlak na de inval van de Duitsers, met Simon alleen is. ‘“Je wilt zeker wel een sigaret?” vroeg hij en stond op om de doos te zoeken. “Zeg maar waar ze staan, dan pak ik ze wel,” zei ik, maar hij schuifelde naar de hoek van de kamer, waar hij een koperen, lage, vierkante doos van een tafeltje nam. “Lach je?” vroeg hij, de rug naar mij toegewend. “Waarachtig niet” zei ik.’
De scène laat feilloos de machteloosheid voelen. Het ‘Lach je?’ is een intiem moment tussen Simon en oom Hans waarin alles vervat is. De kreupele oom Hans weet het en weet dat Simon het weet: het is allemaal zinloos, hij kan geen kant op, het is afgelopen. Iedereen weet het. Simons moeder gaat met de moed der wanhoop het zwakzinnige Ottootje bezoeken in het Apeldoornse Bos. Gelaten kunnen ‘Hansje’ en tante Jaane niet anders dan uit het raam starend op hun doodvonnis zitten wachten, een Edward Hopperachtig beeld zoals Simon dat waarneemt wanneer hij van straat opkijkt naar de ramen.
Er gebeurt helemaal niets, terwijl het onafwendbare zich voltrekt. Dat is
de gruwelijke gruwelijkheid ervan. De barmhartige onderduikgevers die uiteindelijk de verlamde oom Hans in huis nemen zijn zoals alle onderduikgevers en verzetsmensen bijna onmenselijk moedig. Zij begeleiden Hans sr. zo goed mogelijk op zijn reis naar het einde, maar niemand kan iets tegen de sluipende uitroeiing ondernemen, want verlossing is er niet. De moeder van Simon ziet het aan, zoals alle personages hun lot aanvaarden. Het is van een wezenloze, gekmakende treurigheid. De hele situatie is één grote valkuil, een hel.
Het verhaal is pijnlijk precies in zijn verlammend gedetailleerde vragen die het loswoelt. Het lijkt hierin soms op het werk van John Coetzee: het is ernstig en bevraagt tussen de regels door de moraal, die beweeglijk blijkt in plaats van vast. Reve bewijst zijn enorme talent hier als 23-jarige. Zo scherpzinnig heeft hij dat bij mijn weten nooit meer gedaan. Hij is later een heel andere kant op gegaan dan de romancier die hij hier was begonnen te zijn.
De ondergang van de familie Boslowits gaat ogenschijnlijk over de Jodenmoord, maar het is uiteindelijk een verhaal van het menselijk lijden: waarom plegen Jaanne en Hansje oog in oog met hun onontkoombaar lot geen zelfmoord? Wanneer mag je of moet je weigeren te leven? Waarom blijf je wél leven? Dokter Witvis doodt zijn gezin en zichzelf. De verplegers en verpleegsters van het Apeldoornse Bosch zijn bij de zwakzinnigen gebleven bij de deportatie; sommige mensen doen bijzondere dingen, zijn onbaatzuchtig tot het eind, maar zijn niet bij machte in te grijpen. De geknakte oom Hans doet het uiteindelijk zelf, met opgespaarde slaappillen.
De ondergang van de familie Boslowits is een even briljant als hartverscheurend sleutelwerk dat nooit zijn gloeiende kern blootgeeft, maar waarvan we het belang intuïtief aanvoelen.
Wij weten niet waardoor en waarom de meeste mensen, ondanks alles, toch aan het leven hangen. Dat is het mysterie.