Frank Scheelen
Alma
Alma maakte de indruk weggescharreld te zijn uit een Grimm-sprookje. Ze had het zorgvuldig gecultiveerde uiterlijk van een boosaardige heks op strooptocht. Ik observeerde haar vanuit mijn ooghoeken, wanneer ze stil en ongenaakbaar op haar kruk zat in de kroegen die ik tijdens mijn studie frequenteerde. Een kleine, frêle vrouw van in de vijftig. Ze ging steevast gehuld in een zwarte jurk die haar bleke schouders en hals bloot liet, donkere kousen en puntige muiltjes. Haar lange zwartgeverfde haren en vuurrood gestifte lippen completeerden het beeld. Ze was heel rustig, en praatte alleen als er iets tegen haar gezegd werd.
Mannen van diverse leeftijden kwamen op haar af als motten op een kaarsvlam, aangetrokken als ze werden, misschien, door haar fataal vrouwelijke uiterlijk, de spinachtige katatonie van haar houding, de belofte van seks, of door iets anders wat ik van een afstandje niet kon onderscheiden. Hoewel haar verschijning me intrigeerde, besloot ik dat dit iemand was met wie ik me beter niet kon inlaten. Ik zag de kerels om haar heen gek worden. Ze werden door haar afgepoeierd, dropen af met hangende pootjes en kwamen even later terug voor een tweede beurt. Ze kochten drankjes voor haar en boden haar sigaretten aan, gaven vuurtjes. Ze kregen ruzie om haar, grepen elkaar bij de kraag en brulden door het café, zich ervan verzekerend dat ze wel toekeek.
Mijn gereserveerdheid mocht niet baten. Door de kluwen van zo’n knokpartij heen staarde ze mij aan en haalde met een onschuldige glimlach haar schouders op. Later die avond werd ik bij mijn arm gepakt. Een handje met zorgvuldig roodgelakte nagels lag dwingend op mijn onderarm. De rechtenstudente die ik aan het versieren was stoof weg alsof de zwarte plaag op me was neergedaald. Alma trok mijn oor naar zich toe en zei: ‘Ik zie dat u erg van jazz houdt…’
Haar stem deed me onwillekeurig aan Couperus denken. Een tikje Haags, aristocratisch, klokjes van decadente hysterie rinkelend in haar vocalen. Ze had het woord jazz uitgesponnen tot het loom klonk als een kat
die zich uitrekt. Haar tanden, zag ik nu, waren een ruïne van grauwe plekken.
Ze vroeg me om een cigarette, op z’n Frans. Wat ik al gauw zou leren, nu ze besloten had zich met mij in te laten, was dat ze een hartstocht had voor roken. Ze rookte alles wat rookbaar was, van smerige Amerikaanse filtersigaretten tot zware shag. Ik bood haar een sigaret aan en stak er zelf ook een op. Ik voelde me niet op mijn gemak, maar het kwam evenmin in me op om weg te lopen. Ze rookte zwijgend, af en toe naar me opkijkend. Plotseling kwam ze in beweging, als een porseleinen pop waarin een geheim mechaniekje was gaan lopen. Ze begon te lachen en stelde zich toen voor als Alma. Ze legde haar hand, die ondanks de fijne bouw heel mollig aanvoelde, in de mijne. Losjes, alsof ze verwachtte dat ik haar vingers even zou beroeren met mijn lippen. Ik stelde mezelf voor en complimenteerde haar met de gemankeerde symmetrie van haar naam. Ze lachte een behaagzuchtig lachje, het eerste in een niet-aflatende stroom die avond.
Een uur later zaten we aan de bar, verschanst in een duikersklok van zoete rum en port waarin de buitenwereld slechts gedempt doordrong. Af en toe zwom er een bekende langs die een verraste blik op ons onderonsje wierp.
Alma fascineerde me. De gestage krabbengang van haar conversatie maakte het moeilijk om vat op haar te krijgen. Telkens als zich een onderwerp uitkristalliseerde, haakte zij in op een naam of een situatie die voor mijn gevoel slechts zijdelings ter sprake was gekomen. Ze vertelde dat ze eigenlijk schrijfster was. ‘Je kunt nu nog vluchten,’ waarschuwde ze me met een fijn lachje, ‘voordat ik je in een personage verander.’
Ze vertelde in vage bewoordingen over de juridische strijd rondom haar memoires, die door een jaloerse ex-minnaar achtergehouden werden. Ze hintte op een jeugd in St. Petersburg, een zwerftocht door Europa, een leven in de high society van Londen en Florence, Parijs en New York. Ik ontwaarde reflecties van filmdiva’s in de geaffecteerdheid van haar gebaren, het beschaafde tut-tut-tut in haar stem en de seksuele subtekst van haar terloopse aanrakingen. Haar verhalen schetsten een leven dat op schrift gesteld zou lezen als een Victoriaanse avonturenroman vol samenzweringen, verboden liefdes, lustmoorden en duels in besneeuwde prieeltjes. Ik kon me voorstellen dat ze boos was over het verlies van haar memoires.
Bij het sluiten van de kroeg bood ik aan haar naar huis te brengen. Alma was te voet, en ik kon me niet voorstellen dat ze gemakkelijk liep op haar bespottelijke schoeisel. Ze stelde me voor om mijn woning op te zoeken, en
ik accepteerde zonder reden maar ook zonder aarzelen. Op de fiets hield ze haar handen om mijn middel geklemd, en naarmate de reis vorderde groeven haar nagels zich steeds dieper in mijn vlees.
In mijn woonkamer deed ik de lichten aan en zette een jazzplaatje op. Ik opende een fles rum en schonk royale glazen, ging naast Alma op de bank zitten. Ik hing inmiddels gedwee aan haar lippen. De stroom van verwijzingen naar mij bekende bekende mensen en mij onbekende bekende mensen miste zijn uitwerking niet. Alma leek te groeien, haar schaduw kroop langzaam over me heen, en ik voelde mijzelf kleiner worden, veranderen in iets betekenisloos. Ondertussen goot ze glas na glas naar binnen en stak ze de ene met de andere sigaret aan, druk gesticulerend en mij tegelijk aankijkend en door me heenkijkend, alsof ze naar iets achter mij keek, een horizon waartegen zich de contouren van haar verhaal aftekenden. Af en toe raakte ze mijn gebruinde armen aan, en streelde heel even de aders die aan de oppervlakte lagen.
Natuurlijk heb ik gelezen over fabulanten. Ze liegen de hele bliksemse boel bij elkaar en geloven er zelf nog het meest in. Niet zelden zijn zij de dupe van een historisch complot, slachtoffers van de geschiedenis, uitgekotst en ongememoreerd en met niemand om hun verhaal te vertellen behalve zijzelf. Wat de boeken er echter niet bij vertellen is de betovering die uitgaat van de onzin die ze vertellen. Misschien lag het aan mij, aan mijn verslaving aan verhalen – ik lees dagelijks een roman, kijk wel twintig films per week – dat ik als geboeid aan Alma’s lippen hing. Ze vertelde over hoe ze in Pakistan voor het vuurpeloton gestaan had, maar vrijgelaten was toen ze onthulde dat ze een vrouw was. Ze vertelde hoe ze haar kinderen was kwijtgeraakt aan een mensensmokkelaar. Ze vertelde dat ze met Pim Fortuyn naar Rome was geweest. En dat ze Jacques Chirac natuurlijk goed kende, maar wel toen hij nog burgemeester was ofschoon hij haar nog steeds met open armen zou ontvangen, maar ze vond het nu geen aimabele man meer. Ze sloeg racistische praat uit, iets wat normaal mijn wrevel opwekt, maar ze sprankelde zich eronder uit voordat ik moeilijk kon gaan doen. En natuurlijk was ze ook goed bevriend geweest met Mugabe, die man wordt zo misbegrepen.
Zittend op de rand van mijn bed trok ze haar panty uit. Ze had duur ogende zwarte lingerie aan. Ik keek naar haar verrassend slanke benen en de vuile nagels aan haar tenen. Ik voerde haar rum uit de dop van de fles en zoende haar mond. Ze liet zich makkelijk kussen en lachte na afloop van elke kus, alsof we iets ondeugends aan het doen waren. Terwijl ik haar
streelde, koerde ze vreemde dingetjes tegen me, kleine zoetigheidjes in het Frans en het Engels die de kamer langzaam vulden met suikerspinrag. Ze lag op haar rug op het bed, gehuld in haar lingerie en haar lange haren, één been ietwat opgetrokken en het andere plat. Het was alsof ik speelde met een enorme spinnende kat. Ze onderging mijn liefkozingen als vanzelfsprekend, en rookte onze laatste sigaret op. Af en toe dronk ze rum uit de fles, en bood hem dan aan mij aan. Toen de fles bijna leeg was vielen we van dronkenschap in slaap, omzwachteld door rumdampen en haar zware parfum, mijn neus in het poezelige vlees van haar hals geduwd.
De zon was al aan het ondergaan toen we de volgende dag geradbraakt en zo dorstig als vampiers ontwaakten. Alma’s lichaam was iriserend bleek in het eigenaardige avondlicht. Ik trok de dekens van haar af en bekeek haar. We dronken rum, en ik likte haar benen en knieholtes. Ik trok haar bh uit, en haar witte borsten hingen slap en weerloos als overrijpe vruchten van haar romp. Ik durfde ze amper aan te raken. Ik kuste haar buik, die vlak was als van een jong meisje, en vervolgens haar kruis. Haar kanten broekje bleek gecapitonneerd te zijn door iets wat aanvoelde als een dubbele laag maandverband. Er steeg de onmiskenbare geur van urine uit op. Lichtelijk geschokt en plotseling weer uitgeput viel ik opnieuw in slaap, mijn armen om haar heen.
Drie uur later werden we opnieuw wakker, en dit keer was ik helemaal bij mijn positieven. Ik trok de dekens van haar af en zei: ‘Je moet gaan, ik heb een afspraak.’
Waardig en koeltjes, als een kat die net verjaagd is, gleed ze uit mijn bed en verdween in de badkamer. Een half uur later kwam ze weer tevoorschijn, geheel gekleed en gehuld in een wolk van parfum en kokette lachjes. Ze vroeg me om pijnstillers en water.
Ik kwam mijn bed uit en rommelde in mijn medicijnkastje. Ik gaf haar een strip pijnstillers en een glas water, dat ze weigerde.
‘Dat is niet de goede kraan,’ zei ze cryptisch.
Ik haalde mijn schouders op en liep met het glas naar de keuken. Ik deed de kraan even open en dicht, en keerde terug naar de slaapkamer. Dit keer nam ze het glas wel aan, bedankte me hoffelijk, en slikte vier pijnstillers weg. Daarna vroeg ze me of ik nog sigaretten had en of ze wat geld kon lenen.
Misselijk trok ik de deur dicht terwijl ze klepperend met haar muiltjes mijn straat uit zwalkte. Ik dronk vier grote glazen water. Daarna haalde ik mijn bed af, en ging in het ongedekte bed liggen, de witte donsdeken koel
en glad tegen mijn huid. Ik masturbeerde terwijl ik niet aan Alma probeerde te denken, en viel weer in slaap.
De dagen erop voelde ik me onzindelijk. Ik ging drie keer per dag onder de douche en dronk liters water. Weinig bevorderlijk voor mijn toestand waren de berichtjes die Alma op mijn antwoordapparaat achterliet. In de kroeg had ze me met de vingervlugheid van een verbale zakkenroller mijn nummer ontfutseld, en dit zorgvuldig opgeborgen in haar handtasje. Ze liet een 06-nummer achter met het dringende verzoek haar terug te bellen. Na drie dagen belde ik haar op. We spraken af, ‘s avonds laat in een cafeetje waar ik niemand kende.
Onderweg naar het café praatte ik mezelf moed in, en herhaalde de speech die ik in mijn hoofd had. Misschien is het beter als… Laten we het laten bij… De afgelopen dagen was ik geteisterd door visioenen van Alma die in het holst van de nacht aan de lijn hing, Alma die door mijn straat op en neer klepperde, Alma die als een succubus op me lag te wachten als ik thuiskwam, woeste huilbuien, absurde verwijten en gekrijste verwensingen. Ik kon niet begrijpen hoe had kunnen gebeuren wat er gebeurd was, en dat het gebeurd was – dat ik tot zoiets in staat was – boezemde me angst in.
Toen ik arriveerde, zat Alma in vol ornaat op een kruk aan de bar. Ze zat te praten met een mij onbekende man. Hij had een hand op haar knie liggen. Ik bestelde een biertje en voegde me bij hen. De man stelde zich voor als ene Jacques. Hij was een paar dagen in de stad voor een congres. Hij was Fransman en kwam uit de omgeving van Toulouse, waar hij verbonden was aan de universiteit. Een grote aimabele wetenschapper met de handen van een timmerman. Die handen gebruikte hij afwisselend om mee te roken en druk te gebaren. Als er niks te roken of te gebaren viel, krabde hij traag aan zijn onderarmen.
Alma bleek Jacques evenmin te kennen, en ik begreep dat Jacques een van die kroegmotten was die werden aangetrokken door Alma’s ruisende rok. Alma plunderde Jacques’ sigaretten en liet hem wodka na wodka voor ons betalen. Ondertussen ging het gesprek over architectuur en muziek, over schilderkunst en over middeleeuwse Spaanstalige literatuur, waar Jacques uit hoofde van zijn beroep het nodige vanaf wist. Alma was op haar charmanst, werkelijk waar, een en al kwinkslagen en anecdotes. Ik moest mezelf herhaaldelijk corrigeren als ik begon te twijfelen aan haar geschiftheid.
De grote lobbes viel voor haar als een blok. Hij vertelde haar keer op keer hoe charmant ze was. Hij kon zijn handen niet van haar afhouden.
Hij raakte haar elleboog aan, haar knie, en op zeker moment sloot hij zijn kolenschoppen om haar hals, als om deze nog verder uit te rekken, en zei dat hij haar wilde wurgen. Alma liet het zich welgevallen, giechelde als een klein meisje dat iets onbetamelijks opvangt.
Hoewel ik Jacques sympathiek vond, wilde ik dat hij zou opkrassen. Als hij de hele avond bleef zitten, dan zou ik mijn speech een andere keer moeten afsteken, en dat vooruitzicht vervulde me al op voorhand met chagrijn. Ik wilde dat deze toestand achter de rug was.
Toen Alma zich liet ontvallen dat ze Lionel Jospin persoonlijk goed kende, klapte Jacques verrukt in zijn handen. Alma greep zijn vingers vast en vertrouwde hem toe dat de oorlog tussen Bush en Saddam iets persoonlijks was, dat hij begonnen was als een ruzie om een vrouw. Hij kletste op zijn dijen, gierde van de lach om haar vermeende allusies en kneep haar in haar blosje. Alma was echter doodserieus. Ze vervolgde haar relaas, onderbroken door de lachstuipen van de Fransman. Ik observeerde de ontwikkeling met interesse.
Alma vertelde ernstig hoe ze Saddam en Bush ooit was tegengekomen in een nachtclub in Berlijn. Daar waren ze samen dronken geworden. De lachstuipen van de Fransman werden nu minder frequent. Hij wreef nerveus over zijn dijen. Alma vertelde, in vlekkeloos Frans, hoe George Bush en Saddam Hussein ruzie kregen, om haar. Hoe ze op de vuist gingen. Hoe ze getracht had hen te sussen. Hoe Saddam gezegd had dat de moeder van Bush… tja, hoe kun je dat netjes zeggen?
Jacques staarde met grote ogen naar haar. Ik staarde naar Jacques. Ik zag hoe het besef langzaam over hem neerdaalde. Onder het gewicht ervan zakte hij een decimeter in. Hij draaide zijn hoofd in mijn richting, moeizaam, en bekeek mij eens goed. Ik keek onbewogen terug. Hij greep de bar vast en met een gemompeld excuus stommelde hij richting wc’s. Alma en ik bleven samen achter. We rookten en dronken in stilte.
Jacques keerde terug. Het haar bij zijn slapen was vochtig; hij had blijkbaar water in zijn gezicht gegooid. Ik verwachtte dat hij nu zijn jas zou pakken en zich zich met een of ander excuus uit de voeten zou maken. In tegenstelling tot de andere mannen die ze aantrok was Jacques geen idioot. Ik was wel een idioot, maar dat zou ik zo dadelijk gaan rechtzetten.
In plaats van zijn jas te pakken ging Jacques echter weer zitten en glimlachte. Hij glimlachte tegen Alma, pakte haar hand en drukte een kus op haar vingers. ‘Alma, tu es très, très belle,’ zei hij, en wat er uit zijn ogen straalde was pure dommigheid.
Nu keek hij ook mij aan.
‘Luister,’ zei hij, ‘ik weet dat dit raar gaat klinken. Maar ik ga het toch zeggen, want ik wil eerlijk zijn. Ik ben wetenschapper, en wetenschappers houden van de waarheid, nietwaar?’
Ik haalde mijn schouders op. Alma zat glimlachend naar hem te kijken. Haar hand lag nog steeds in de zijne. Jacques kneep erin. Het kostte hem duidelijk moeite om te formuleren wat hij wilde zeggen. ‘En eerlijkheid is een goede eigenschap… Ik geloof erin, anders zou ik ook geen goede wetenschapper zijn, en ik denk wel dat ik een goede wetenschapper ben.’
Hij grabbelde in zijn binnenzak en haalde er een briefje uit dat hij gladstreek op de bar. Er stond een nummer op. ‘Morgen ga ik terug naar Toulouse. Ik zit hier honderd meter verderop in het Mercure. Dit is het nummer van mijn kamer.’
Alma en ik staarden allebei naar het papiertje. ‘Waarom komen jullie niet met mij mee… We kunnen daar verder drinken en jullie kunnen blijven slapen.’
Er brak een stilte aan waarin Jacques zo rood werd dat het zelfs in het slechte licht te zien was. Hij begon te raaskallen, weer over eerlijk zijn en waarheid en hoe de wereld uit elkaar zou vallen als niemand eerlijk tegen een ander zou zijn, maar wat hij eigenlijk leek te willen zeggen was hoezeer hijzelf uit elkaar begon te vallen nu hij eerlijk tegen ons was geweest. Zijn ledematen leken uit te scheuren aan de naden en hangend aan elastiekjes een eigen leven te leiden. Het was alsof hij ieder moment als een hoopje puin van zijn kruk kon tuimelen.
Toen zei Alma, simpel en als vanzelfsprekend: ‘Mais bien sur.’
Die drie simpele klanken verbroken de betovering die Jacques in zijn greep had. Hij veerde op. Zijn ledematen zaten weer op hun plaats. Hij begon te glimlachen.
Dezelfde woorden deden ook mij opveren. Het was alsof er al die tijd een grote kater op mijn borstkas had gezeten, die er nu was afgesprongen. Ik keek naar Jacques, die zat te gloeien van opwinding, en ik keek naar Alma. Ik zag de vermoeide trek op haar gezicht. Het minieme krampen van haar hand rond het wodkaglas. De rouwrandjes die onder het rood van haar nagels schemerden. Ze nam een kort nerveus trekje van haar sigaret, tuurde door de rook en lachte bevallig naar Jacques. Haar mascara klonterde een beetje.
Ik stond op en trok kordaat mijn jas aan. ‘Bedankt voor het aanbod, maar ik moet ervandoor.’ Ik wenste hun een goede nacht, en liep de kroeg uit. Toen ik even later op mijn gemak naar huis kuierde, hoorde ik hun stemmen zich in de andere richting verwijderen.