[p. 239]
Wiel Kusters
Kerkraadse gedichten
1
Voor mij was glück auf
een nachtgroet, in het donker
gesproken door mannen
voor hun behoefte zittend
op de schop terwijl muizen
brood uit hun jaszak vraten
geen treffender beeld
voor de komende slaap
wanneer ik in bed
mijn vader groette
voor hij de deur sloot
2
Op straat
legde ik vaak
een oor op de grond
bewoog daar beneden
een vader of een zoon?
[p. 240]
3
Het tekende hem wel
als een jonge man
deze bundel licht op zijn hoofd
potent van elektriciteit
boven het zwarte haar
en zijn helm
(zocht ik het niet te ver,
ik stak dit licht hier
als een fallus vooruit)