‘Achter de caravan begonnen de weilanden’

Vorige week las je hier deel II van de correspondentie Gerrist-Brands, Brands-Gerrist. Vandaag deel III:

 

Annemieke Gerrist TwitterprofielfotoDag Wim,

wat een mooi, en ook ontroerend idee om je vader rust te geven in je bundel. En ja, ik wist dat je vader zelfmoord heeft gepleegd. Het is niet een onderwerp waar ik zelf over zou beginnen. Ik herinner me volgens mij ook een ander gedicht van je, over de blik van de hond, die het had gezien. Kan het even niet terugvinden.

Ik geloof zelf ook niet zo in berichten van dode mensen. Hoewel ik toen ik mijn opa zag sterven, oprecht meende een ziel te zien ontsnappen. Ik geloof wel dat poëzie een mooie plek is voor doden, of voor de dood. Zoals je bewijst.

Ik herinner me dat je me eens vertelde dat je vader een krantenbericht met jouw gedichten in zijn portemonnee bewaarde. Zoals ouders dat doen met een pasfoto. Ik vond het zelf wel een goede vondst van hem, om een gedicht van je kind als portret te bewaren.

Naar school fietsen was niet mijn favoriete bezigheid. Het was niet zo ver, samen met mijn zus langs weilanden en langs een visfabriek – een vreselijke combinatie van koeienvlaaien en visstank – en vooral erg vroeg. Mijn zus is een ochtendmens, ik totaal niet. Ik heb in een gedicht geschreven: ‘Ik open eerst mijn mond, dan mijn ogen, voordat ik wakker word’ . Dit gaat eigenlijk over mijn zus. Vaak kroop ik bij haar in bed, en dit zag ik letterlijk eens gebeuren: dat ze begon met praten, daarna haar ogen open deed, en toen pas wakker werd. Mijn vader en moeder zijn ook vrolijk ‘s ochtends. Dit erfstuk is aan mij voorbij gegaan.

Toen ik in Zeeland kwam wonen met mijn moeder en zus, woonden we tijdelijk bij mijn opa en oma. Mijn opa heeft ook een groot, eigen huis gebouwd daar. Hij was accountant. In dat enorme huis mochten we niet wonen, we kregen een caravan helemaal achterin de prachtige en grote tuin. Ik vond dat toen doodnormaal. Achter de caravan begonnen de weilanden met schapen. Ik liep vaak langs het prikkeldraad, om plukken wol te verzamelen die waren blijven hangen. Ik denk dat ik van dat lege landschap houd omdat het zo goed is om in weg te dromen.

Ik kan me voorstellen dat je graag aan de keukentafel van jullie huis ontsnapte. En er was een bos dus, in de buurt, waar je van alles deed.

Waarom ging je daarheen, en wat deed je allemaal in dat bos?

Groet!

Annemieke

—————————————–

Wim Brands TwitterprofielfotoDag Annemieke,

ik weet niet waarom maar op jonge leeftijd wist ik al wat ik wilde worden: bioloog, veldbioloog om precies te zijn. De enige vereniging waarvan ik ooit lid ben geweest is de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie.

Om je vraag te beantwoorden:  ik heb me nooit afgevraagd wat ik in dat bos te zoeken had, dat bos was er.  Het was al op jonge leeftijd mijn huis. Ik had ook een onderkomen in het bos, een hut waarin ik als het slecht weer was kon schuilen. Dan moest het overigens wel echt noodweer zijn.

Toen ik jong was was er midden in het bos ook een kolonie van reigers. Als ik me even concentreer en terugreis naar m’n jeugd hoor ik weer het kabaal dat ze maakten. Naarmate de jaren vorderden kwamen er steeds minder terug. Volgens de jachtopziener kwam dat doordat ze in Frankrijk werden neergeschoten, ik herinner me nog goed wat hij zei: die Fransen vreten werkelijk alle vogels.

Ik was een soort onbezoldigde boswachter. Dat wilde ik trouwens ook wel worden, boswachter. Ik hield op mijn manier ook de wildstand bij. Noteerde in een boekje dat ik van mijn grootvader van vaders kant had gekregen zo nauwkeurig mogelijk hoeveel herten ik had gezien en waar. Ik kon uren aan de rand van een weiland in het bos zitten, wachtend op wild dat in de schemering tevoorschijn kwam.

In de tijd dat buizerds werden getroffen door een ziekte die hen vleugellam maakten heb ik zoveel mogelijk zieke vogels proberen te vangen en naar dierenartsen gebracht. Nu zou ik dat niet durven. Toen was ik niet bang.  Ook niet voor de dood, hoewel ik niet zo goed weet wat ik beweer als ik dat schrijf. Laat ik het zo zeggen: er dreef weleens een dood dier in de beek, een jong hert bij voorbeeld. Ik keek dan elke dag wel even hoe het vergaan er voor stond.

Vogelkenner Rob Bijlsma heeft dat trouwens eens nauwgezet opgeschreven toen er voor zijn huis in het bos een jonge ree was gestorven. Aan het sterven wordt te weinig aandacht besteed, zei hij tegen me.

Wat beweegt daar, heette dat boekje van mijn grootvader volgens mij. Er stonden ook sporen van dieren in. Sporenzoeken kon ik als de beste.

Ik denk trouwens dat het sporenzoeken in mijn geval als vanzelf dichten is geworden. Dat klinkt wellicht romantisch of gezocht maar het is een vrij eenvoudig verhaal dat ik pas goed snapte nadat ik van mijn vriend Pek van Andel met wie ik onlangs een boek over ongezochte vondsten heb gemaakt een studie cadeau kreeg van de ZuidAfrikaanse tracker Louis Liebenberg: the art of tracking, the origine of science. In dat meesterlijke boek betoogt Liebenberg dat de oorspronkelijke bewoners van Zuid-Afrika veel eerder dan bij voorbeeld de Grieken wetenschappers waren. Ze kwamen door het lezen van afdrukken op het spoor van het onzichtbare.

Dichten is voor mij niets anders dan dat,

vrgr

Wim
—————-

Annemieke Gerrist (1980) is dichter en beeldend kunstenaar. Wim Brands (1959) is dichter en radio- en televisiemaker bij de VPRO. De jongste Tirade-publicatie van Gerrist vind in je Tirade 454, die van Brands in Tirade 455.

Binnenkort: Gerrist-Brands, Brands-Gerrist, deel IV.

Auteursportretten: Twitterprofielfoto’s.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *