De anatomie van een vijftienjarige

Ada Limón | Vijftien verenballen 5, 6
(Naar: Ada Limón | Fifteen balls of feathers)

5.
Toen we het dun-opgerolde papier over onze lippen lieten gaan
            bij het Wixhausen treinstation, dachten we aan hoe grappig
            het woord goederen was. Hoe het leek op iets uit
            oude films—Peter Lorre die zegt, Heb je de goederen gehaald?

De trein raasde voorbij en soms voelden we ons jong.
            Meestal waren we high en voelden ons zo snel
            en zo sterk als die trein.

Stonden op de wissel, sprongen van schakel naar schakel,
            over de ijzeren platen, de schroefbouten, de pinnen—
            het leven was al te lang in gang gezet.

Ik kan haar zien nu, met haar haren opeengehoopt boven een flanellen shirt,
           struikelend over Duitse woorden en
           ouzo drinkend in het Griekse restaurant.

      Ze is niet zo dom als ze er uit ziet,
      hoewel ze voorover valt
      in de eeuwige misvatting        
      dat treinen niet stoppen.


6.
De allereerste keer dat ik echt van seks hield,
           was de allereerste keer dat ik blij was een meisje te zijn.

En bovendien, dat ik uitvond dat een menselijk lichaam twee harten heeft.

            Ik keek neer op mijn gladde buik, waarvan het afgezonderde gepomp
                       als een bulldozer uit mijn navel kroop.

            Ik dacht dat ik misschien een koe was,
                      maar dan met meerdere harten in plaats van magen.
       
                      (Wat een genot een duaal onderkomen te hebben
                           van mysterieuze onderbroken hartslagen!)

Zoiets zou niet mogen bestaan in de anatomie
                     van een vijftienjarige, of zou eigenlijk gevangen moeten worden.

              Liggend op een crèmekleurig laken met uitzicht op
              het plaza, voelde het alsof ik een levende vogel had ingeslikt.

              Het gaf me geen vleugels, het legde me wekenlang plat.

              Ik kon niet telefoneren zonder rillingen,
              en als ik lachte, droop er vogelbloed van mijn tandvlees.

We hebben het niet over liefde,
             ik heb mezelf tot een dierlijk wezen gebaard. 

Toen ik vijftien was, dronk ik met oud en nieuw dat jaar voor het eerst alcohol, waarna de wereld begon te draaien. De wereld draaide al, maar dan in de vorm van tennisballen, tollen, het levenswegrad, de ogen van mijn vader bij een sarcastische opmerking, misschien, en dit was echter. Ik dacht dat ik eindelijk zou kunnen bellen zonder rillingen, maar het gaf me geen vleugels, en het legde me ook niet wekenlang plat.

Toen ik elf was, plakte ik plaatjes van mijn favoriete popsterren over de kaft van mijn Winnie de Pooh dagboek in de hoop dat de inhoud hierdoor ernstiger, wereldser zou worden. Tekst bleek zich niet zo makkelijk voor de gek te laten houden en in een poging mijn verleden alsnog te redden, probeerde ik het boekje vervolgens in brand steken. Omdat ik lucifers eng vond, bracht ik het een paar dagen later naar het oud papier.

Toen ik achtenzestig werd, schreef ik mijn eerste gedicht over de liefde waarin ik het niet hoefde te vergelijken met dieren of planten. Liefde bestond uit twee tevreden mensen, legde zich vermoeid maar verzadigd neer in mijn buik, waarvan de navel stil bleef liggen als een hagedis op een zonnige steen.

Toen ik vijf was, droomde ik dat het sneeuwde, terwijl niemand me had verteld dat er een kans bestond dat er die nacht daadwerkelijk sneeuw zou vallen. Het had de hele nacht kunnen regenen. Ik werd wakker en de wereld was zo wit als mijn vijf jaar oude huid. Dit was de allereerste keer dat ik dacht dat ik de wereld kon veranderen.

Wat een genot een duaal onderkomen te hebben van misvattingen en onderbroken geloof!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *