Hotelgasten en afzwemmen

Mijn huis is een hotel. De bewoners van het hotel hebben allemaal twee kamers die in elkaar overlopen, mijn kamernummer is 9. Er is geen roomservice, geen lift en er zijn (tot mijn spijt) geen kamermeisjes, verder is het een hotel. De echte hotelgasten vragen recht voor de ingang de weg, terwijl ze roze, zwarte of rode reiskoffers achter zich aanslepen. Ze moeten één deur verder zijn. De hoofdingang is alleen voor de gasten met genoeg geld. Er hangt een bordje: ‘Denk aan onze buren.’

In het gedeelte waar ik woon is een gang waar vier kamers aan grenzen. Vier deuren. Achter de eerste deur zit ik. Achter de tweede deur woont de schrijver Tjitske Jansen, met haar moet ik alles delen, zelfs mijn broer. Achter de derde deur aan de andere kant van de gang woont een vrolijk stelletje, ze hebben tropische vissen en sparen miniatuur Jaguar-autootjes. Ze houden een kat, dat dier is ten strengste verboden in het hotel, zolang er geen verraders zijn gaat alles goed. Achter de vierde deur woont een Nigeriaanse vrouw die op een meisje lijkt. Ze is in Nederland om te promoveren. Iets met rechten. Ik ken een paar mensen die gepromoveerd zijn en niemand snapt zelf precies waarnaar. Dat is geloof ik een voorwaarde wanneer je promoveert. (Zoek het maar uit, ook.)

De Nigeriaanse vrouw klopte gisteren op mijn deur. Ze zag er verward en verwilderd uit. Ze vroeg of ik schoenen voor haar had. ‘Wat voor schoenen?’ vroeg ik.’ Om mee te zwemmen,’  zei ze. Ik liet verschillende schoenen aan haar zien. Ook schoenen die ik zelf allang vergeten was. Ze koos een paar zwarte gymschoenen uit, van die schoentjes die zo fijn piepen in een gymzaal. ‘Deze zijn goed,’ zei ze.
‘Wat ga je er precies mee doen?’ vroeg ik.
‘Ik moet morgen afzwemmen,’ zei ze. ‘Dat moest van mijn vader. Hij zei: als je in Nederland woont, moet je leren zwemmen.’

Wat ze ook moest doen nu ze in Nederland woonde was de Nederlandse taal leren. Met haar taalklas ging ze bijvoorbeeld naar een karaokebar om volksliedjes te zingen. Ook moest de hele groep laatst in koor een gedicht van Tjitske Jansen declameren:

“De stad is nog stil.
Tegen elkaar en een muur
slapen twee fietsen.”

En zo was het vanmorgen precies, vlak voor ons hotel, nog voor het afzwemmen kon beginnen.


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *