‘Je vluchtte niet, je ontsnapte’

Vorige week deel III van de correspondentie Gerrist-Brands, Brands-Gerrist. Vandaag deel IV:

Dag Wim,

Ik heb een paar dagen met je woorden door de stad gelopen. ‘s Ochtends vroeg, rond half 8, laat ik de hond uit. Het is een jachthond, en op grote groene grasvelden maakt hij voor mij onbekende routes, met zijn neus op de grond. Vastberaden. Soms stopt hij, kijkt even op, en volgt dan weer een ander spoor. Ik beeld me in dat hij ruikt hoe andere honden over het gras zijn gelopen, en dit volgt.

Op het spoor komen van het onzichtbare, en dit door middel van sporen zoeken, het is een prachtige definitie. Van poëzie, van kunst zou ik zeggen. Ik zou trouwens niet weten wat er romantisch aan is. Wat een heldere en eigenlijk ook vrij consequente overgang van dingen die je in je jeugd zocht, en nog steeds zoekt. Ik heb zelf nooit zo’n duidelijk spoor gevolgd. Al mijn bewegingen links of rechtsaf heb ik te danken aan docenten. Het waren altijd docenten die me wezen waar ik goed in was, wat ik aan het doen was, wat ik ermee kon doen. Ik had zelf helemaal geen idee. Tot een docente in het eerste jaar van de Rietveld Academie over mijn teksten zei ‘wat een bijzondere gedichten’, had ik geen idee dat ik poëzie schreef.

Mijn aanmelding bij de Rietveld Academie, een dubbele selectie met twee commissies, heb ik in een soort roes beleefd. Twee docenten hadden me afzonderlijk van elkaar gezegd dat ik dit moest doen. Ik wist eigenlijk helemaal niet wat het inhield, de kunstacademie. Ik herinner me een fotoboekje van de Hema, van doorzichtig plastic, die ik had gevuld met een appel die ik had ontleed in delen: de schil, de pit, de vrucht. Ik had geen idee waarom ik dat had gedaan. Ik had de bladzijden aan alle kanten dichtgemaakt met lijm. De appel was gaan ontbinden. Verschillende kleuren kwamen tevoorschijn die ik mooi vond. Ik herinner me een van de commissieleden, waarvoor ik heel erg bang was omdat hij er zo overtuigd uitzag, die grinnikte en zei ‘dat is wel een heel geurig kunstwerk’. En ik dacht, ‘kunstwerk?’. Het was alsof mijn intuïtie ver voor me uitliep, maar dan ook mijlenver.

Wel herken ik in het sporenonderzoek naar het onzichtbare, de nieuwsgierigheid. Dat onzichtbare, abstracte wat er aan de horizon gloort, als ik daarmee bezig ben heb ik het idee dat ik me vrij kan bewegen. Dat alles mogelijk is. Die abstracte, onzichtbare werkelijkheid klopt met hoe ik me beweeg. Het tastbare vind ik een vreemde zaak.

Als je schrijft dat dichten het lezen van afdrukken is op het spoor van het onzichtbare; afdrukken van wat zijn dat dan?

hartelijke groet,
Annemieke

————————————————————-

Dag Annemieke,

die afdrukken moet je niet al te letterlijk nemen natuurlijk. Ik kan intussen wel een voorbeeld geven van hoe ik sporen probeer te lezen en dan soms – als bij toeval – een vangst doe die ik voor ondenkbaar had gehouden.

Toeval moet je trouwens lezen als: dat wat je toevalt.

En er valt je alleen iets toe als je per dag minstens tien uur in het bos rondloopt.

Genoeg beeldspraak voor vandaag.

Een tijd geleden vroeg de Ikon-radio mij of ik een Brief aan mijn jongere Ik wilde schrijven. Ik heb de brieven die tot dan toe waren geschreven gelezen en het viel mij op dat de meeste schrijvers de neiging hadden om vertederd naar zichzelf te kijken.

Dat wilde ik niet.

Wat ik schreef – en ik zeg niet dat het goed is – valt na te lezen in ‘s Middags zwem ik in de Noordzee. Ik heb een pijnlijk moment uit mijn jeugd gekozen waarover ik nog nooit had geschreven.

Toen begon ik te schrijven en geloof het of niet: aan het einde van de brief was er het toeval zoals hierboven beschreven.

Ik stond er zelf van te kijken toen ik noteerde: Je vluchtte niet; je ontsnapte.

Zo had ik nog nooit over mijn daad nagedacht.

Over jeugd gesproken. Ik heb net op uitnodiging van het Zeeuwse tijdschrift Ballustrada een gedicht geschreven over dat mooie licht dat weerkaatst wordt door de Schelde. Ik lieg niet als ik zeg dat ik afgelopen september ‘s ochtends zielsgelukkig uit mijn hotelraam aan de Scheveningse boulevard tuurde.

Kreeg ik een bericht terug dat ik een opdracht had gekregen. Het thema was jeugd. Ik zag dat jij ook meedoet.

Weet je al wat je gaat schrijven?,

vrgr

Wim
—————

Annemieke Gerrist (1980) is dichter en beeldend kunstenaar. Wim Brands (1959) is dichter en radio- en televisiemaker bij de VPRO. De jongste Tirade-publicatie van Gerrist vind in je Tirade 454, die van Brands in Tirade 455.

Binnenkort: Gerrist-Brands, Brands-Gerrist, deel V.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *