Ode aan mijn basset hound

Achterin mijn te verschijnen debuutroman (16 november aanstaande!) staat een korte tekst waarin ik een aantal mensen bedank die voor mij onmisbaar zijn geweest tijdens het schrijven. Nu het werk gedaan is en ik veroordeeld ben tot de wachtruimte, krijg ik steun uit onverwachte hoek. Inderdaad, van die langoor op de foto. 

Vier jaar geleden kocht ik de beste vriend die ik ooit heb gehad voor een kleine duizend euro. Een basset hound; de koddige jachthond op korte poten van Frans-Engelse afkomst. Toby heb ik hem genoemd, maar hij luistert ook naar Tootje, Toops of El Tobertino (if you’re not into the whole brevity thing*). Als hij luisteren wil, moet ik zeggen, want dit heerschap heeft geen baas maar een bediende. Dit is een hond die overal lak aan heeft. Een viervoeter met een ijzeren wil. Hij is geen pleaser, verre van zelfs. Als hij op straat besluit om niet verder te lopen, krijg je hem met geen mogelijkheid aan de gang. Meermaals ben ik thuisgekomen met dertig kilo hond in mijn armen. Idiote commando’s als ‘geef poot’ of ‘dood liggen’ volgt hij niet op. Ik geef hem geen ongelijk, trouwens. De minzame blik in zijn ogen, vaak ten onrechte verward met droefheid, en het teveel aan huid geven hem iets van een verlopen aristocraat die te snel veel gewicht verloren is.

Maar laat je niet bedriegen door zijn voorkomen. Hij is een uiterst geraffineerde specialist. Een reukexpert die zijn gelijke niet kent. Geen hond heeft een betere neus dan hij. Wanneer hij ‘uit’ gaat demonstreert hij zijn gave steevast. Dan is hij blind en doof geworden voor alles wat afwijkt van het geurspoor. Tot hij het konijnenhol of die ene egel tussen de struiken gevonden heeft.

De egel doet hij niets, want buiten al het bovenstaande is hij een zachtmoedig wezen dat vaak zijn genegenheid toont. Hij is vriendelijk jegens al wat leeft. Zelfs katten vindt hij leuk. Hij weet niet wat vechten is, hij gelooft er gewoonweg niet in (of hij staat erboven, dat kan ook). Nooit heeft hij een boosaardig gegrom laten horen of zijn bovenlip opgetrokken. Kinderen kunnen geen kwaad bij hem doen, al trekken ze bij wijze van spreken aan zijn oren. Als ik verdriet heb, weet hij hoe hij moet troosten (likken en knuffelen). Tijdens het schrijven ligt hij aan mijn in pantoffels gestoken voeten. Wanneer ik na een vakantie weer aan het werk ga in het ziekenhuis, zit hij volgens mijn vrouw de hele dag bij de voordeur te wachten tot ik terug ben. Hoe kun je niet van zo’n beest houden? (De basset hound was geliefd bij meerdere wereldsterren, waaronder Elvis Presley, Marilyn Monroe en Brigitte Bardot, doch dit terzijde.) 

Overigens ben ik niet de beste hondenopvoeder, hoor. Zo heb ik Toby nooit afgeleerd tegen mensen op te springen in zijn enthousiasme. Ook het schooien (een doorn in het oog van veel baasjes) heb ik altijd toegelaten. Hij kan alles van mij krijgen, zolang hij maar niet te dik wordt. Ik vrees het moment dat ik hem eens bij de dierenarts zal moeten achterlaten als de ziekte. Toen hij oorontsteking had en de hele dag zijn kop scheef hield, at en sliep ik niet van ellende. In mijn nachtmerries breekt hij los en wordt hij overreden door een auto. In nachtelijke paniek stommel ik dan naar zijn mand om te kijken of hij nog wel ademt. 

Enfin. 

Terug naar waar ik dit stukje mee begon. (Wanneer het over die hond gaat, laat ik mij altijd meeslepen.) Als een interviewer aan een schrijver vraagt wat het fijnste moment in het schrijfproces is, hoor je vaak: ‘Als het af is!’ of ‘Als ik nog moet beginnen, want dan ligt alles nog open.’ Ik heb een hekel aan allebei die momenten, heb ik gemerkt. Als het af is, moet je wachten en daar ben ik niet zo sterk in. Het liefst begin ik meteen aan een volgend project, ook omdat ik alle begin moeilijk vind en die hobbel daarom maar genomen wil hebben. Echter, dat wordt mij door meerdere mensen afgeraden en ik begrijp dat ook heel goed. Ziedaar mijn kwelling. ‘Als ik niet werk, besta ik niet,’ schijnt kunstenaar Anton Heyboer eens gezegd te hebben. Gaat ook voor mij op, denk ik weleens.

Gelukkig biedt iets soelaas: wandelen. Een gezonde bezigheid die ik de laatste jaren te veel heb verwaarloosd, maar de afgelopen weken weer heb opgepakt. Toby loopt elke keer mee, al ligt die luiaard liever in zijn mand bij de kachel en moet ik hem soms zelfs voor zijn poep- en piesrondje naar buiten lokken met koekjes. Hij vergezelt mij nu zonder morren en ik heb hem nog niet één keer hoeven dragen. Elke avond om zeven uur gaat hij al bij de kapstok zitten waar zijn riem aan hangt. Weer of geen weer. Alsof hij voelt dat ik het nodig heb. Het liefst zou ik een doosje Merci voor hem kopen, maar hij mag echt geen chocolade. Iets anders dan. Vanmiddag maak ik minestrone voor het avondeten. Hij krijgt zoals altijd ook een bordje. Ik heb een lekker balletje gehakt van gisteren over. Die zal ik in stukjes snijden en in zijn portie gooien. 

Hij mag het na de wandeling, anders krijgt hij last van zijn maag en moet ik straks met hem naar die gevreesde dierenarts. 

*Uit de onvolprezen The Big Lebowski

Foto van Alexander Baneman
Alexander Baneman

Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.