[p. 43]
Delphine Lecomte
Gedichten
Van de genade op een marktplein
Het is raar dat mijn grootvader soep drinkt
Terwijl zijn minnares zijn teennagels knipt
Ik zit onder de tafel en staar naar haar decolleté
Een nagel belandt in het oog van de hond
Het is een boxer en hij maalt er niet om
Het kan hem niet schelen dat hij een boxer is
Maar hij jankt wanneer de nagel in zijn oog schiet en
Daar blijft haken als een made aan een paardenlever.
Nu is de soep op en roept hij haar
De loodgieter roept zijn vrouw en ze vertrekken
Mijn grootmoeder zegt dat er niets scheelde aan de boiler
Ze zegt dat de loodgieter naar haar borsten heeft gestaard
Ze zegt dat ze een borrel kan gebruiken
Een shot of drie later wordt het middagmaal afgeblazen
Ze stoppen me geld toe en zenden me naar de markt.
Ik eet een klein bakje frieten met ketchup
De zon schijnt naast mijn schaduw op het bakje in mijn handen
Glinstert hij ongenadig of vol van genade
Ik denk dat ik niet ongelukkig ben en
Ik denk niet dat ik ongelukkig ben
Op de grond ligt een dode goudvis op een krantenartikel
Het is niet relevant, het artikel, ik zal nooit zo rijk zijn.
[p. 44]
Iedere dag wakkerder
Gisteren werd ik wakker zonder bijgeloof
Ik voelde dat ik een goed verhaal zou schrijven
Maar er kwam van alles tussen
De scouts stonden aan de deur om pannenkoeken te verkopen
Mijn moeder belde om mij te melden dat het lief van haar naaister leverkanker heeft
Ik moest de oude kruisboogschutter helpen met zijn condensatieketel
Die ketel moest naar boven en toen we boven waren bleek beneden beter.
Het goede verhaal is verdwenen als een suikerspin in een somber kind
Ik weet zelfs niet meer hoe de anticipatie smaakte
Zoet waarschijnlijk, maar ik kan niet zeker zijn
Nergens kan ik zeker over zijn, over God nog het minst
Over niets moet ik zeker zijn, dat er niets komt of
Dat je alleszins moet leven alsof er hierna geen weerzien is
Met idolen en grootouders zonder kapsones, zonder verwijten.
De oude kruisboogschutter toont de ingewanden van de radio
Het zijn er heel veel, maar er bestaan nog veel meer liedjes
Hij biedt me een stuk cake aan in de hoop dat ik het aanneem en stik
Ik neem het stuk aan en drop het in mijn handtas wanneer hij zijn hoofd draait
Hij draait zijn hoofd om naar buiten te staren, daar komt een koets voorbij
De koetsier is een man met zeven kinderen, hij ziet ze niet allemaal even graag
Er is zelfs een kind bij dat hij haat; een anemisch jongetje mager als een fietspomp
Zijn vrouw zegt dat hij het jongetje niet mag haten, dat er een God is die dat niet verdraagt
De koetsier gelooft in een God die hem oogluikend affaires met ranke hoefsmeden toestaat
De paarden van de koetsier denken niet dat dit de beste dag van hun leven is.