A.H.J. Dautzenberg
Lotusbloemen
1
Ik kweek een melanoom op de rug van mijn vrouw. Zo’n echt gevaarlijke: bruinzwart met een roze rand. De dood draagt vaak een jolig aureool; je zou bijna gaan denken dat dit komt door het nauwelijks ingehouden plezier waarmee hij te werk gaat – prachtig zijn de kleurrijke manifestaties van het einde, een waaier van oogstrelende ellende.
Het roze front verkent nieuwsgierig de expansiemogelijkheden en doet daar enthousiast verslag van aan de opperbevelhebber in het centrum van de macht. Wanneer er een stevige basis is gelegd, zal hij enkele troepen de opdracht geven om ondergronds op verkenningstocht te gaan, om vooral ook daar dood en verderf te zaaien.
Zover is het volgens mij nog niet; de moedervlek bloedt en groeit, dat wel, maar de roze rand is nog niet geboren. Zo lang ben ik ook nog niet bezig, een maand of drie, hooguit vier. Een kwestie van regelmatig krabben en pulken, de wond onder het strelen openschuren met de ruwe stof van haar sweater of T-shirt: resultaat kan op termijn niet uitblijven.
Mijn vrouw heeft niets in de gaten, ze vindt het fijn dat ik me om haar wondje bekommer, een teken dat ik na drieëntwintig jaar nog altijd van haar hou. Na mijn gepluk krijg ik een lief dankjewel kusje, dat ik minzaam in ontvangst neem. In het begin beantwoordde ik haar gebaar iets te enthousiast, waarschijnlijk een poging om het schuldgevoel op afstand te houden. Daar ben ik mee gestopt, want zij zag daarin een uitnodiging tot seks. Bovendien kwam ik erachter dat schuldgevoel een christelijke aangelegenheid is.
God heeft hier natuurlijk geen bal mee te maken, ik ben geen zeloot. Dit is iets tussen mij en mijn vrouw, tussen mij en het leven dat ik leid. Tussen mij en het leven dat ik niet leid, om maar meteen tot de kern te komen. De voorafschaduwingen van dat andere leven smaken naar meer en daar is qua metafysica wat mij betreft alles mee gezegd.
Ook mijn vrouw is niet gelovig, ze hecht aan feitelijkheden. Naar onze dokter zal ze daarentegen niet snel gaan, ze is doodsbang dat hij een ernstige kwaal ontdekt. Liever laat ze zich door mij geruststellen, haar geduldige echtgenoot. En terecht.
Ik ben benieuwd in welke organen de uitzaaiingen zich straks als eerste openbaren. De longen? Ik verheug me nu al op haar ademnood; terwijl ik doe alsof ik slaap luister ik aandachtig naar het angstige gepiep, heerlijk dat hese ieh-ieh-ieh… De kanker kan zich natuurlijk ook openbaren in de lever; dan wordt ze langzaam geel, een vet kuikentje op weg naar de slacht… Ergens hoop ik dat haar hersenen als eerste worden aangetast: hevige hoofdpijnen, daarna uitval van lichaamsfuncties en uiteindelijk niet meer weten hoe een koe een haas vangt.
Misschien wordt ze blind, ook leuk.
Aan de rechterkant verschijnt voorzichtigjes een witroze moulure. Een goed teken, de zon komt immers in het oosten op, de bron die ons allen doet leven. Ook wordt de moedervlek dikker en harder; gisteravond heb ik er een aantal korrels uitgepulkt en onder mijn kussen bewaard. Nu ik ze zo bij daglicht zie, denk ik dat ik goed op weg ben. Gestold bloed is het niet, eerder een soort gruis, steenkoolachtig. Zou het spul branden? Ik leg de korrels op een theelepeltje en houd de vlam van de gasaansteker erboven. De korrels schroeien snel weg, dat is jammer. Ik ruik aan de overgebleven resten: een lichtzoete geur, hij doet mij denken aan wierook van lotusbloemen.
Straks is ze dood en begraven, of gecremeerd… Ik blaas de as weg en bekijk mezelf in de blinkende lepelschep. Ik hang in de lucht, omgekeerd. Een vleermuis die uit zijn winterslaap is ontwaakt en wacht op zijn eerste vlucht. Hoe verder ik de lepel van me afhoud hoe absurder mijn verschijning op mij overkomt: ik hang nu ondersteboven aan de vloer. Als ik spring, laat ik in feite los… Eigenlijk geeft een lepel een veel eerlijker beeld van de werkelijkheid dan een spiegel. En dan te bedenken dat het gereedschap oorspronkelijk diende als nabootsing van de hand… Ik sla zachtjes met de lepel tegen mijn wang; met mijn tong probeer ik de klapjes te dempen.
Voorlopig is mijn vrouw er nog. Op zich is dat niet erg, ze is er al zo lang, maar het moet geen jaren meer duren. Ik ken uiteraard mijn plichten, zo lang ze er is zal ik voor haar zorgen – en voor haar melanoom.
Ze heeft pijn in de buik, steken links, rechts, nee, toch links, ja links en dan schieten ze door naar binnen. De maag? Maagkanker is niet echt spectaculair. Overgeven, minder eten, niet meer eten, vermageren, opgesodemieterd. Het gaat om
het resultaat kunt u tegenwerpen, maar daar ben ik het niet mee eens. Zo’n stervensproces moet wel wat amusement brengen, als tegenwicht voor de jaren die mij zijn afgenomen. De napret is de wind onder mijn vleugels, de stuwende bries die mij vergezelt wanneer ik het nieuwe leven binnenzweef als een boerenzwaluw het lentebos.
Boerenzwaluw, vleermuis, ik wil blijkbaar vliegen, in de dag en in de nacht… Ik moet niet overdrijven, het nieuwe leven zal niet eenvoudig zijn. Dat laatste zeg ik alleen maar om de euforie te dempen, uiteraard, ik moet mijn geduld niet verliezen.
Met mijn hand streel ik over haar buik, dat verlicht de pijn. Mijn vrouw huilt een beetje en zegt dat ze ongerust is. Ik prevel enkele geruststellende woordjes en aai haar in slaap. Wanneer ze slaapt wrijf ik met de knokkels van mijn vuist over de wond op haar rug, terwijl ik denk aan de vergooide jaren.
Scheiden is niet aan de orde, duurzame ontwrichting vind ik een te juridische verklaring voor mijn gemoedstoestand, te onromantisch ook. Dat wil ik mijn vrouw niet aandoen, ze kan volgens mij niet op eigen benen staan – ze heeft haar leven afhankelijk gemaakt van dat van mij en dat heb ik laten gebeuren. Het loskoppelen moet dus een natuurlijke oorzaak hebben, overmacht waar niets tegen te beginnen valt. En zo komt de melanoom om de hoek kijken, met reebruine oogjes en een roze kapje.
Mijn vrouw en ik zijn niet gelijkaardig, het is niet anders.
De pijn in de buik is weer verdwenen. Waarschijnlijk had mijn vrouw iets verkeerds gegeten. Ik moet meer geduld hebben; voor zo’n melanoom aan zijn zegetocht begint, kunnen blijkbaar jaren verstrijken. Nog meer verloren tijd, waarom ook niet. Zijn er daarentegen eenmaal uitzaaiingen geconstateerd, veel te laat natuurlijk, er is niets meer aan te doen, wat erg, dan gaat het opeens snel. Misschien moet ik een of ander gif in de wond smeren, om het proces te versnellen?
Hoe zou Hitchcock dit probleem aanpakken? Vast en zeker zou hij een vreemdeling ten tonele voeren, een man (nee, geen vrouw) met wie een schimmige afspraak wordt gemaakt over het een en ander. Succes onverzekerd, ik ken de afloop van zijn films. Volgens mij ben ik op de goede weg, het is even wachten op de verlossing, maar verdachte sporen zullen er straks niet zijn.
Kinderen hebben we gelukkig niet, dus ik kan ongestoord mijn gang gaan. Mijn vrouw wilde ze eerst wel, daarna weer niet, toen moesten ze er absoluut komen en uiteindelijk legde ze zich neer bij haar falen. Wellicht heb ik een windfluit, zou kunnen, maar dat het aan haar lag vond en vind ik een prima aanname.
Sindsdien ben ik haar meester, dat zijn haar impliciete woorden, al is de leukigheid er inmiddels van af. We zijn niet gelijkaardig, ik zei het al.
Het melanoom, ik ga ervan uit dat ik de uit de kluiten gewassen moedervlek nu onderhand zo mag noemen, ziet er onsmakelijk uit. Op de roze ring groeien vreemde bobbeltjes, vlezige uitstulpinkjes met gelige pitjes. Het pigment van de vlek is keihard geworden en groeit in lagen omhoog, als kruiend ijs; aan de linkerkant hangt het over het roze heen, als een uitkragend vleesbalkonnetje. Dit moet toch effect sorteren?
Mijn echtgenote is gelukkig geen spiegelvrouw, nooit geweest ook. Haar rug zal ze in geen twintig jaar hebben bekeken. Dat doe ik voor haar, met grote toewijding. Ik ben haar spiegel, ik laat haar de harde realiteit zien, inclusief de leugens die daar bijhoren.
Ik vind het verleden zo groot worden. Mijn jeugd drijft steeds verder van mij af en ik heb de kracht niet meer om er naartoe te zwemmen. Gelukkig heb ik een tweede jeugd voor de boeg, al kan ik dit cliché niet verdragen. Zo gauw mijn vrouw er niet meer is, zal ik me daar overheen moeten zetten, anders is het snel voorbij met de pret.
Met virale snelheid zal ik het leven consumeren, geloof me maar.
Ole!
2
Mijn vrouw wordt definitief niet begraven. Te vaak heb ik gehoord dat de geest van de overledene het keurig bebloemde graf verlaat en in het hoofd van een nabestaande onbestemde reizen gaat maken. Daar zit ik uiteraard niet op te wachten. Het devies: cremeren en het deksel van de urn nooit lichten. Een kwestie van de nieuwsgierigheid bedwingen. As = as. Amen.
Zo ver is het nog niet, nog lang niet. Helaas. De melanoom ziet er behoorlijk ongezond uit, daar niet van, maar ik heb nog geen aanwijzingen dat onder haar huid dood en verderf heersen. De blik in haar ogen zegt eigenlijk genoeg: de pupillen schetsen te veel toekomstperspectief; het zwart ziet er tevreden uit, alsof het zijn connotatie niet kent en alles, ja alles, wil bestrijken met bestaan.
Om mijn frustraties kwijt te raken sla ik regelmatig met mijn hand tegen het keukenplafond. Een kleine hup is voldoende om enkele castagnetten een oplawaai te geven. Castagnetten, ja. Mijn vrouw spaart die kitscherige kleppers. Tientallen heeft ze er inmiddels verzameld tijdens onze reizen naar Spanje. Een fetisj die mij mateloos irriteert, maar die ik altijd heb gedoogd, dus ik moet niet zeiken. Af en toe sla ik er een paar naar beneden, dat wel, en mijn vrouw bevestigt ze vervolgens weer aan het plafond, met een toepasselijk gekleurd touwtje.
Klikkerdeklikklikklik.
Waar ik mijn energie vandaan haal? Ik lees veel boeken over kanker. Of lezen, ik bekijk de foto’s en illustraties en probeer ze op het lichaam van mijn vrouw te plakken. Fantasie houdt mijn toekomst levend.
Klikkerdeklikklikklik.
Die vakanties vielen eigenlijk best mee. Mijn vrouw is geen onprettig gezelschap; ze bereidt zich bovendien altijd goed voor, maanden van tevoren is ze al druk bezig met allerlei reisgidsen en beduimelde bibliotheekboeken. Dat ik weinig interesse toon interpreteert ze vreemd genoeg als een aanmoediging.
Het is niet dat ze tijdens de uitjes achter me aan loopt. Soms houden we zelfs elkaars hand even vast… Wist u trouwens dat een moslimvrouw het helemaal niet erg vindt om op straat tegen de achterkant van haar man aan te kijken? Arabische mannen schijnen een lekkere kont te hebben: stevig, een tikkeltje wulps, maar toch ook vastberaden. Het is een genoegen om daar al slenterend naar te gluren, vanonder de hidjaab. In het gebedshuis is het helemaal een feest.
Klikkerdeklikklikklik.
Cremeren schijnt pijn te doen. Althans dat beweren enkele spiritisten en helderzienden die met overledenen hebben gebabbeld. Het zal me aan mijn reet roesten. Van een beetje pijn is nog niemand slechter geworden. Bovendien geloof ik niet in die onzin. Nu kunt u tegenwerpen: en die ontsnappende geesten dan, waar u zich zo druk om maakt? Mijn antwoord: ik kan het mij niet permitteren om risico’s te nemen, die urn blijft dus dicht, punt. De vrije jaren die voor mij liggen moeten niet opgeleukt worden met tegen deuren bonkend ectoplasma. Alleen ik laat afscheiding kloppen, als u begrijpt wat ik bedoel.
Ik dwaal af. Hoe kom ik eigenlijk op deze kinderachtige constructies?
Mijn vrouw heeft steken in haar linkerbeen. Volgens haar is er iets mis met haar rug, het voelt alsof er iets bekneld zit. Ik masseer haar onderrug en inderdaad, ik constateer een zwelling. Als ik er op druk vergaat ze van de pijn. Een spierverrekking, stel ik zelfverzekerd vast, niets om je ongerust over te maken, kom op zeg. Ik smeer de plek in met tijgerbalsem en ga in de badkamer mijn handen wassen. In de spiegel zie ik hoop.
Even later lees ik in de krant dat de zonnedauw vliegjes met zijn tentakels in zijn mond schiet – ‘als een katapult, razendsnel’. Zo’n tentakel doet het maar één keer. Na een paar maanden zijn ze allemaal opgebruikt en is het plantje uitgezwiept. Wanneer is mijn vrouw uitgezwiept? Die zwelling moet ik koesteren als een worgengel.
De pijn verdwijnt niet, ondanks mijn vele massages. De knobbel is nu duide-
lijk te zien. Telkens wanneer ik er naar kijk zie ik de dood die even hallo komt zeggen. Ik knipoog vriendelijk terug, ik ben keurig opgevoed.
Op internet ontdek ik dat metastasen, uitzaaiingen dus, in de wervels meestal afkomstig zijn van een tumor in een orgaan. Dat begint ergens op te lijken. Yes!
Ik ben lang genoeg voor gaas gegaan. Al die jaren dacht ik dat geketend door het leven gaan beter was dan vrij zijn. De onvrijheid geeft mijn leven juist betekenis, was de drogreden die ik hanteerde. Uit lafheid, luidt mijn verklaring. Uit pure lafheid. Prikkeldraad maken leek me veiliger dan het leven als een vriend te begroeten. Wat heeft me dat opgeleverd?
Genoeg retorische vragen, genoeg pathetiek, ik ga me concentreren op overmorgen, op de dag dat de kersverse weduwnaar zijn leven opnieuw gaat inrichten. Ik neem in elk geval een bijtslaaf. Een jong ding dat niet vies is van een beet in haar billen… Over billen gesproken. Gisteren bukte mijn naakte vrouw zich in de slaapkamer, terwijl ik daar niet op voorbereid was. Haar aars keek mij pruilend aan. Snel wendde ik mijn hoofd af, maar het kwaad was al geschied: de uitstulpende plooien stonden op mijn netvlies gestanst. Waarom heeft een mens geen staart, zoals een ezel of een paard? Een gordijn dat die afstotende lelijkheid stijlvol bedekt?
Sommige mensen raken in extase bij de aanblik van een met poepkruimels versierde krent en steken er hun tong in. De aars schijnt bitter te smaken. Nou, geef mij dan maar een stevig biertje.
Tijd voor een helende massage. Mijn vrouw ligt al de hele middag in bed, de pijn is niet te harden. Ze heeft haar slip uitgedaan en haar T-shirt gedeeltelijk omhoog gestroopt – de melanoom blijft bedekt. Ik ga geknield op haar blote kont zitten, met mijn gespreide benen druk ik de billen tegen elkaar, voor de zekerheid. Geduldig glijden mijn handen over haar onderrug en verkennen de omgeving van de bult. Ik hoor hoe mijn vrouw zachtjes kreunt onder mijn strelingen. Voorzichtig nader ik Mount Doom.
‘Auw!’ Mijn vrouw duwt haar kont omhoog zodat ik van haar afglijd en kijkt mij boos aan. Ik heb blijkbaar te hard gedrukt.
Ter dood veroordeelde vrouwen worden aantrekkelijker, las ik in de memoires van een Koreaanse seriemoordenaar; zijn naam ben ik vergeten, iets met Chin of Chul, of Seung, wat maakt het ook uit. The eye of the beholder, denk je dan, maar nee, op internet wordt dit fenomeen bevestigd. Ter dood veroordeelde vrouwen die wachten op executie schijnen fysiek op te bloeien. Hun gezichten ademen vaak pure schoonheid, meldt een Amerikaanse site. ‘Vogue, on your way to death row.’ Amerikanen overdrijven natuurlijk altijd en een sluitende verklaring ontbreekt, maar toch, het gegeven intrigeert mij.
Haar liplijn deugt, dat is het eerste wat mij opvalt nu ik haar met deze nieuwe informatie bekijk. De jeugdige, zwoele vorm van de mond is niet verdwenen. Ook haar hoogopstaande jukbeenderen mogen er zijn; ze geven haar een zekere statigheid. Mijn vrouw is eigenlijk best mooi.
Ze heeft zich net gewassen, op een nonchalante manier zo te zien. De natte plekjes op haar witte T-shirt plakken tegen haar huid. Door een van die lijfraampjes zie ik haar tepel. Een tikje brutaal kijkt die de wereld in. Wanneer heb ik haar tepel voor het laatst in mijn mond gehad? Ik weet het al niet meer, zo lang is het geleden.
Schuldgevoel.
Godverdomme.
Alsof er geen gekaapte jaren bestaan.
3
Laat ik wat meer over mezelf vertellen. Ik ontwerp organisch ogende gebouwen gemaakt van beton en staal. Organisch ogend, daar ligt de uitdaging. Voor mijn opdrachtgevers dan, mij interesseert de uitstraling geen bal meer. Tijdgebonden flauwekul. In het begin van mijn carrière kon ook ik bevlogen vertellen over het spectaculair kleur- en materiaalgebruik in relatie tot de gestroomlijnde vormen; dat geouwehoer laat ik tegenwoordig aan mijn meer ambitieuze collega’s over. Ik concentreer me op de functionaliteiten, licht en schaduw zijn me eender.
Tot zover ik buiten de tralies.
Mijn vrouw zit sinds enkele dagen thuis. Ziek. De rug. Morgen moet ze van haar baas, een makelaar in kantoorpanden, naar de bedrijfsarts. Gaat de bal wellicht wat sneller rollen. Wanneer de geest eenmaal weet dat de kanker welig tiert, krijgen de woekerende cellen ruimbaan.
Gisteravond ben ik voor het eerst in maanden met mijn vrouw naar bed geweest. Onder het masseren kreeg ik opeens zin, hupte naar achteren, trok mijn broek uit en hop. Als vanouds duwde ze haar kont omhoog en begon de stoten met volle kracht op te vangen. De blinkende aars stoorde me niet, wond me zelfs op. Ik liet mijn duim erin glijden en bereed haar als een volleerd cowboy. Pas na de ontlading realiseerde ik me wat er was gebeurd. Te laat, de ogen van mijn vrouw waren al veranderd in een bioscoopscherm met daarop in chocoladeletters: eindelijk, dat moeten we vaker doen!
Vandaag heb ik mezelf weer onder controle. Ik doe mijn best om haar te negeren. Desondanks vang ik sporadisch haar blik op en die bevalt mij allerminst. Gelukkig krijgt ze morgen slecht nieuws van de bedrijfsarts, dat zal haar afkoelen.
Mijn duim ruikt na twee douchebeurten nog altijd naar haar aars: geperste
knoflook en natte hond. Mijn nagel is wel weer schoon. Laat ik de wip maar impregneren met nostalgie, ons lichamelijk afscheid is vanaf nu een feit. Het was geen slecht afscheid, laat dat gezegd zijn, een waardige afsluiting van ons seksleven. Ik ruik nog eens aan mijn duim. Aars.
De diagnose valt tegen: een ontsteking, rust houden. Nu weet zo’n bedrijfsarts niet al te veel, anders zou hij wel een bloeiende praktijk leiden en niet ergens op de derde etage van een tweederangs verzamelgebouw met een abominabele klimaatbeheersing ‘zieke’ werknemers beoordelen. Een uitzaaiing valt dus niet uit te sluiten, maar toch voelt het slecht. Mijn vrouw straalt. Ze is gerustgesteld en verheugt zich op een paar weken thuisblijven. Dat betekent dat ik vaker naar kantoor moet, het is hier gedaan met de rust.
Een ontsteking.
Godverdomme.
Zou hij het melanoom hebben ontdekt? Aan de opluchting van mijn vrouw te zien niet. Haar kennende heeft ze haar hemd aangehouden en alleen de onderrug vrijgemaakt. Heel goed.
De moedervlek jeukt niet meer, maar ziet er wel behoorlijk ongezond uit: alsof een gelooide donkerbruine moerbeiachtige vleesiglo een dikke meikever probeert te baren, het gitzwarte schild is al voor tweederde zichtbaar. Op het internet trof ik vergelijkbare plaatjes aan. Het geruststellende onderschrift: een melanoom. Ik moet dus meer geduld hebben, die uitzaaiingen komen vanzelf.
De zwelling verdwijnt niet, dat is goed. De pijn is zelfs erger geworden, ook fijn, haar ogen staan weer dof, de seksdrive is verdwenen. De laatste dagen eet ze ook minder, er drukt iets op haar maag. ‘Een ontsteking, rust houden.’ Zo’n afgekeurde huisarts is alleen maar geschikt om krabbels te zetten onder met grote tegenzin door uitkeringsinstanties ingevulde formulieren. En dat weet hij natuurlijk ook, zodat hij voor de schijn soms een diagnose probeert te stellen. Een ontsteking, rust houden. Ha, ha, kanker godverdomme!
Ik stel voor om de huisarts te laten komen; haar geest moet de verkeerde kant op gaan waaien, optimisme vertraagt en vertroebelt mijn toekomst.
Mijn vrouw stemt uiteindelijk toe.
Een hospice lijkt me de meest logische oplossing. Dan hoef ik niet meer de hele dag tegen haar uitgemergelde lichaam aan te kijken, de lol is er inmiddels wel van af, en kan ik me eindelijk gaan voorbereiden op een nieuw leven. Bovendien kan ze op die manier sterven in een warme, huiselijke omgeving. U kunt dit egoïstisch vinden, maar dat kan mij niet zoveel schelen. Ze is niet meer in staat om naar het toilet te gaan; ze schijt godverdomme in bed! Ik wil in mijn huis geen in bed schijtende vrouwen, zo gek is dat toch niet?
Mijn vrouw wil thuis sterven.
Dat gaat niet gebeuren.
Tegen de verzorgers zeg ik dat ik dat emotioneel niet aankan. Ik moet ook aan mijn werk denken, mijn leven gaat straks verder.
Het valt niet mee om zo’n beslissing alleen te nemen. De hele verantwoordelijkheid rust op mijn schouders. Ik kan er met niemand over praten.
Mijn vrouw is kwaad op me. Ze begrijpt me niet. Ze noemt me een klootzak. Jammer dan, in mijn huis sterven geen vrouwen, mijn huis wordt een tempel van hedonisme en levenslust, geen mortuarium.
Een van de verzorgers raapt de castagnetten op die ik van het plafond heb geslagen en legt ze op de keukentafel. ‘Rustig maar, meneer’, zegt ze. ‘We zullen vast en zeker een oplossing vinden.’ Mijn vrouw moet opsodemieteren, dát is de oplossing.
Ik geniet overigens minder van de aftakeling dan ik had gehoopt. Ook voel ik me geen vleermuis, laat staan een zwaluw die de vrijheid tegemoet zweeft. Ik voel alleen maar afschuw. Met tegenzin ga ik twee, drie keer per dag eventjes naar haar slaapkamer, meestal blijf ik in de deuropening staan. Wanneer mijn vrouw niet slaapt kijkt ze me aan alsof de duivel in vol ornaat voor haar staat – gloeiende hoorns, schoppenaasstaart, gespleten slangentong, de hele santenkraam. Praten doet ze niet meer met me. Ik kijk haar zo neutraal mogelijk aan. Ze ziet er niet uit, de kanker vreet in hoog tempo haar lijf op – en zo te ruiken kan de dood de snelheid niet aan, hij boert de nodige onwelriekende gassen mijn huis binnen.
Afschuw, ik voel alleen maar afschuw.
4
Mijn vrouw is met een ambulance naar het hospice overgebracht; de situatie werd volgens de verantwoordelijke arts ‘nagenoeg onhoudbaar’, voor mij welteverstaan – een kwestie van niet meer scheren, veel drinken en de afwas twee weken laten staan. Mijn collega’s willen mij voorlopig niet meer op kantoor zien: zo heb ik meer tijd om voor mijn vrouw te zorgen, menen ze in alle oprechtheid of wat ik voor het gemak als oprechtheid classificeer. Ik bedankte ze hartelijk. Als je het goed aanpakt, kun je menselijke betrokkenheid de goede richting op sturen. Ik heb het goed aangepakt. Eindelijk tijd voor mezelf. Mijn toekomst is begonnen.
Het einde nadert, mijn vrouw eet en drinkt niet meer; de funderingsproblemen komen dan vanzelf. De dosis morfine is opgehoogd tot esoterische dimensies. Met een wezenloze blik kijkt mijn vrouw naar het plafond; contact maken is niet meer mogelijk. Volgens de minst toegankelijke hospice-medewerkster heeft ze nog hooguit een week te leven; stugge mensen beschikken over de meest relevante informatie, is mijn ervaring.
De afgelopen twee maanden heb ik mijn neus dagelijks laten zien in het huis van de stervenden, een steriele villa met veel bloemen. In het begin wilde mijn vrouw mij niet zien, maar een progressieve ziekte is funest voor overtuigingen en voornemens, de omgeving neemt het langzamerhand over.
Bezoek van derden houden we zo veel mogelijk af. Dat lukt aardig, we hebben een kleine, ongemakkelijke familie. Een enkele vriend is sporadisch welkom, col-
lega’s niet. Zo doe je dat, in eenzaamheid sterven. En zo hoort het ook, doodgaan is een particulier proces, daar kun je geen aapjeskijkers bij gebruiken.
Nog een week.
Tetteretet!
†
Na een gelukkig en actief leven is
tot mijn groot verdriet
na een kortstondig ziekbed
overleden mijn lieve vrouw
Feestjes.
Borrels.
Etentjes.
Verjaardagen.
Dates.
Hoeren.
Ik ga een hond kopen.