[p. 72]
Antoine Uitdehaag
Gedichten
Oud hout
Je kunt een schuurtje worden, een deurtje
met een hangslot door je navel, het is
afgezaagd maar het geeft voldoening
als ze bij je komen schuilen. Je kunt
nog altijd fier rechtop als telefoonpaal
dienst doen, stijf tot in lengte
van jaren, onbuigzaam maar met uitzicht
op de helling en het dal. Je kunt
ook met je knoesten en je splinters
in de haard worden gegooid. Je bent wat
vlugger weg, maar zoveel warmte gaf je nooit.
Ik steek mijn handen naar je uit.
[p. 73]
Mei
Waarom denk ik in mei al aan september,
wat moet ik met het einde aan het begin.
Laat mij met andere onnozelen op terrassen
neuzelen en in de eeuwigheid geloven.
Laat me ze aanmoedigen de bomen
die aarzelend hun blaadjes uit-
proberen. Moed moet. Moe
zijn er al genoeg en worden we steeds vroeger.
Ik wil de zachtste meisjes kussen
op hun navel en daar in-
en uitslapen en wakker worden
op de avond toen alles begon.
En alles wat ik ooit geloofd en
wat me is beloofd kom ik nu halen.
Waarom denk ik in mei al aan september,
waarom als ik een kind zie aan de dood?
[p. 74]
Drie mannen
Drie mannen onder een oude kastanje
en door de wolken priemde de zon
alsof het behalve de stank van de geiten
niet oud-testamentischer kon.
Niet gesproken werd er een fles doorgegeven
met de mouw afgeveegd, kort aan de mond.
De zon scheen en verdween, goddelijk teken.
Een spuugde een sliert naar de grond.
Ik trachtte te duiden, het orakel te vatten
maar kon niet dan staan waar ik stond.
En te zien hoe zij. Misschien is dat alles.
De kunst van zitten, zwijgen en geitenstront.
[p. 75]
Zorgen
Ik zie wat ik niet hoor. Ik hoor
als ik niet zie. Aan de overkant
van het dal slaat de bijl
in het hout, de boer in de oktoberzon.
Er dient gezorgd voor de winter.
Ik zie het zwaaien, zie de bijl
in het hout en hoor niets
dan mijn adem. – Dan de klap
sekonden later. Alles lijkt stiller
door het uitstel. En heel ver weg
de winter.
Sierlijk en onontkoombaar slaat
het vliegtuig in de wolken-
krabber. Ik hoor niets dan
mijn adem. En de klap
moet nog steeds komen. Laat ons
zorgen voor de winter.
[p. 76]
Willens en wetens
Dit is een ernstige vorm van zomaar.
Zomaar begonnen en niet weten waarom
en het af willen maken, maar wat
is afmaken anders dan doden.
Zo weinig als we weten
en zoveel als we willen
zouden we geen van onze kinderen
het bos insturen, en toch
vallen we als bladeren in de herfst
als regen in het dal en geloven we
dat als het niet ergens goed voor
dan toch een natuurverschijnsel is.