[p. 649]
Anton Korteweg
Vier gedichten
Het gaat niet éen twee drie: Hij wil
er wel eens langer over doen dan zij
wel wensen. Kijk, daar is hij weer
al hangend in z’n tuinstoel, wel wat scheef
maar nog niet dood, hoewel hij niet beweegt.
Zondag zoeken z’n kinderen hem op
en staren somber naar z’n bruine kop.
[p. 650]
Als je dicht genaderd bent
en denkt het is mij best,
ik heb het nu wel gezien en er
is niemand aan wie ik nog hecht,
laat nu maar, heer, uw knecht
met een lichaam dat heel langzaam
leger wordt en een hoofd
steeds meer gevuld met dromen,
laat zachtjes en onvernomen,
dan kun je dat wel vergeten
want er dient nog duchtig geblazen,
het moet nog uit je zweten.
[p. 651]
Leven: zeventig jaar
niet gehuisvest in haar
die zich sloot achter wat
in haar drong.
Maar daarna:
dalen diep tot haar in,
vallen in het begin!
[p. 652]
Er zijn, altijd er zijn, zoals een berg.
Dat moeten. Vruchteloos naar vlakte smachten.
Of stromen, eeuwig. Nooit tot droogte komen.
Dat moeten. Tevergeefs van leegte dromen.
Dan liever nog mens vuur rook.