[p. 470]
[Gedichten]
Als de maat vol is
en het uur gunstig,
wekt het andante uit
de Oxford-symfonie van Haydn,
het onmerkbaar verflensende
zomergroen of de verveloze
achterkant van huizen
in een vervallen buurt
de roes van melancholie
waarin het mogelijk lijkt
vrede te sluiten met een bestaan
dat aan volstrekte zinloosheid
zijn zin ontleent.
Hanny Michaelis
[p. 471]
Vijf identieke torenflats
op een kale vlakte
weerkaatsen de avondzon.
Slagorde van scharlaken tekens
steil opstekend in het niets.
De trein waarin wij zitten
rept zich er gejaagd voorbij
als om ons het uitzicht te besparen
op de vervaarlijke schoonheid
van niet te keren onheil.
Hanny Michaelis
Hanny Michaelis
[p. 472]
Hoe het geweest zou zijn
als ik je niet kende, hoogstens
van horen zeggen of gezicht –
gemakkelijker, neem ik aan:
niet telkens die wespeprikken
van angst en twijfel. Maar ook
geen eilandjes van tropisch welbehagen
in een poolzee van displezier.
Hanny Michaelis
[p. 473]
Tegen half september werd het
na een legendarisch lange zomer
opnieuw snikheet. In het stenen kamertje
waar ze aan een zuurstof-apparaat geklonken lag
daalde toepasselijk de schemering.
Terwijl zeven verdiepingen lager
voor de deur van het ziekenhuis
een jongen en een meisje hoorbaar
afspraken de volgende dag te gaan zeilen,
kwam haar adem steeds langzamer, steeds zwakker.
Bewusteloosheid had haar altijd zorgelijk
en ietwat stuurs gezicht ontspannen
alsof ze eindelijk verzoend was met haar lot.
Vier dagen later liepen we in herfstig zonlicht
onder blinkende wolken door de eerste
gevallen bladeren, haar afscheidsmuziek
(variaties van Mozart) nog in onze oren,
niet droefgeestig, bijna opgewekt.
Jaren erna begon ik plotseling te snikken
toen ik een witkatoenen zak terugvond
waarop ze met drie contrasterende kleuren lint
het overbodige woord WAS had geborduurd.
Hanny Michaelis