[p. 461]
Ilja Leonard Pfeijffer
Gedichten
Kringloop
ella va amica da cima a valle
een arm wordt moe een feest in het dal
lacht ons uit en toch gaan we niet
naampjes gaan smaken naar vorig verdriet
maar ik wil niet dat jij verglijden zal
jij niet niet jij geen smeltende poolkap
breuklijn mitch geen i will survive
wil dat ik zee splijt en alladin wrijf
ontschonken blijf mont blanc til hete kool hap
en blijf mijn arm is sterk niet moe niet moe
een keer moet eerst en laatst zijn zon kan stilstaan
water klimmen ik begeerlijk zijn
er is een ander lied is malibu
is creditcard is liefde nieuwe maan
en nieuwe namen die oneerlijk zijn
[p. 462]
Patir Ilias
hoog boven kromlopend pijnboomhout
en getij van erfpacht en gierige aarde
zingt steen rond en brandt met de krekels
als een herinnering van verlangen oogverdovend
helder en verlaten door stokoudste goden
die nog niet toen spraken van woorden
maar gulzig alom tegenwoordig stierhoorn
en kalfsbloed in spiralen een brede trap
ademt zonovergoten naar wolkenloos waar zijn
uitbundig als een blozende rots
met wapperende baard en gebaren
stapt hij onmiskenbaar hier
en midden op straat en splijt
met vanzelfsprekende hand
de zee van verkeer op de kustweg
en de eters eten en ze weten hoe ze horen
en dat ze moeten dansen vandaag
zoals ze altijd dansen op altijd deze
oorverblindende herinnering die rondzingt
van pijn en verlangen als een dommelende vechtstier
mooi voor elkaar in spiralen
met de oude passen want elke dag is nieuw
en hoort gevierd zoals ze dat al eeuwen vieren
[p. 463]
uitbundig is hij onmiskenbaar waar en alom tegenwoordig
danst om het kalfsvlees brengt wijn voor water
zit wolkenloos breed als een rots ademt gulzig hier zijn
keert ieder een koon toe en eet gul met deze vrienden
alsof zij zijn laatsten zijn
Kreta, 23 juli 2000.
[p. 464]
Idylle
hoe hoest het afgekloven muildier voor de molenaar gelukkig
op zijn trektocht door drek rond de blubberput hoe hoost
de molenaar broekriem en zwijgen over de gekromde rug
van het lastdier dat zijn bedstee deelt hoe steelt de bedstee
twee minuten zweet van de slechte knecht op marktdag
hoe lacht de knecht gulzig na veertien potten schuim
zijn schuine bek en broekriem open voor de herbergierster
die zich laat openrijgen voor gestolen tafelzilver hoe verbijt
de herbergier zijn ongepaste ware liefde afgekloven
als een lastdier voor gestolen tafelzilver hoe verbijt het lastdier
onbezonnen dagen jong vrijen in het hooi meel molens
en vlugge knechten in haar bedstee op marktdag
als ze druipt en huilt als een vrouw
hoe huilt in het hooi als een vrouw de bakkersdochter
op marktdag bereden als een lastdier door de molenaar
dat ze rul is geschopt met schande als een kind hoe drinkt
het kind gulzig blubber in de put als de bakker de schedel
open schopt van zijn dochter hoe drinkt de blubber gulzig
bloed uit de schedel van de slechte knecht van de molenaar
voor twee minuten zweet zwijgen en gestolen tafelzilver hoe hoest
het afgekloven muildier voor de molenaar gelukkig op zijn trek-
tocht door drek rond de blubberput
[p. 465]
– Ta lainoita laina
wilploegland uwota laina
– ploeg uota lainomijn akker
– wil diepploegen plengoüw akkerta laina
– ta lainopleng uendoe ploegdiepmijn akkeren zaailanden vore
splijtopen zallikta lainaüw ploegland
legopen mijota lainomijn aarde
ploegopen zallikuw akkeren zaailanden voremet
krachtvande tweespandie spiertonder jukdattu
grofkluitig rulleën sapzaam
– want ikbenta lainoüw ploegeren zaaier
– wees uota lainomijn ploegeren zaaieren jukwant
ubentta lainode krachtspan
– ben zwellenduw staalvlijmdat blinktuge weldig
zwelludat splijtopen zallik
zwelzaambloeit openals zwartlobbig splijtkruit
ubentge weldzaam
loopwankel zultumet wankele stappenwan neerikmijn
spankophard voorwaarts drijf
wankeluw spanzultu drijvenmet wankele poten
stromendals sneeuwbeek zalliku smelten
stroomuïn stromenen lossube vrijd
[p. 466]
zwemvisvaar diepinde mondvanta laina
snelzwemtmijn tongenmijn lippenom vamen
– o mondweesta lainamijn zeeëmijn diepte
stroomuïn stromenen lossube vrijd
– op rechtota lainastaat rechtopmijn liefde
– als spruitjongge zaaid
plenguta lainomijn zaailandmet zeevanuw liefde
wilstroomals sneeuwsmeltin uota laina
stroomuïn stromenen lossube vrijd
[p. 467]
Uit duizenden
electronenkanonnen stralen jou als heetroze wolfram
weergaloos van zinderend gloeidraad en het veld
van mijn magnetische ogen buigt jouw electrisch lijf
open dat je bruist in fosforstippen
full colour tentoongespreid wil ik in jou
bladeren en ik streel jouw glimmende huid
vleeskleurig uitgelicht in hoogglans
onzichtbare paren van ogen wentelen jou loom
draaiend rond en je liefkoost jezelf rood en open
in kraplak dimlicht je lokt zoet in goedkope geuren
achter duizend ramen tastbaar als een dier
dat zich spinnend tegen de stad aan schurkt
ik toets jouw nummers en je wil mij
met honderd hijgende stemmen
je typt het wonder van je lijf met honderd namen
in iedere tijdzone op mijn beeldscherm
ik download jou in alle maten met honden
paarden groente likkende vrouwen of zestien
negers in een boksring laat jou hortend
live stream vullen met de lengte van mijn liefde
vind jou willig achter passwords
wachten op mijn avatar en je wilt alles
voor mij zijn
[p. 468]
ik zie jou in het donker in plakkerig pluche
tussen morsig schoelje dat sjort
close up kronkelen op grootbeeld en je blaft
in dolbi stereo schallend je zucht naar mij
voor verkrachtende ogen van dronken engelsen
en plurken in marsipulamipakken schil je
onder joelende bijval de tergende schoonheid
van je dansende lijf en ik smaak de verboden vrucht
uit je tergend dansende lijf
zo ben jij uit duizenden
ben jij altijd enig en immer mijn enige
keer jij zienderogen bij mij terug
[p. 469]
Zazen
met aandacht aangeharkte adem van zazen
die vorst doet vriezen voor verstaan
van broosgevroren winterbloesem
die stilte aanblaast van de bamboe-
fluit aan het meer van shakuhachi in lente
die de vlieg in de zomer van de vleugels waait
achter de rug van de ronin dat het zwaard hem ziet
die regent de herfst over de rug van reizigers
op de brug met ruggen krom als de brug
deze adem ademt mij in vlugge inkt leeg-
geveegd aan de rand van het papier
waar in ongehoorde stilte hagelwit
op sneeuwwit witte kersenbloesem sneeuwt
onder wolken op het schuim van golven in de ochtend
en ieder blad is onbetekend als de wind
die het wegwaait en dat was de bedoeling ook weer niet
yedi-master zou ik worden met twee dubbel
gevreesde zwaarden warlord die met vlijm-
scherp toegeknepen ogen door de straten zwijgt
van het onoverwinnelijk geheim onder zijn jas
klingon warrior uit de orde van bat’telh
samurai met de zachte blik van kracht
in de ogen sterk als wuivend riet
[p. 470]
nu zit ik mooi enkelvoudig een met het niets
in mijn staat van ondenken voor een lege spiegel
harmonisch bijkans bonzaiboompjes te vouwen
mijn tweesnijdende avondtong proeft verstilde
thee in de ochtend het complex samengestelde karakter
spreekt in schoonschrift stilgeveegd als een geschikte
bloem zelfloos zwijgen dubbele zinnen
en ik beteken wit op wit