[p. 494]
Marc Kregting
Realisme
Waaraan merkt een kamer dat hij verlaten is.
Hulzen en vliesjes: dat was gisteren in pitriet.
Een aanrecht vol kruimelwerk. Vruchtvlees tegen
de rand van een kelk. En ander sap flankeert half-
weg genaamd thee. Wie rijgt een draad door korsten.
Niet alleen omwille van doornstruiken. Betralied raam
werpt granol betimmering. Er is dan afgedrukt.
Zie dat tocht spant. Een gevangene ritselt uit beeld.
De poort valt van slot. Het ruikt al naar bijenwas.
[p. 495]
Arcadia
Nadat hij haar zeven seizoenen had opgewacht.
Paardebloemen bloosden. En schrijnen deed de zon.
Daar kwam ze. (Espadrilles, korfje aardbeien,
zoemzoem.) Vergezeld van harmonie tinteltangel.
Roep die pollen. De processie ving haar schaduw.
Brem gaat op de tenen. Wiebelt het baldakijn.
Zeg dan iets. Wrijf er duurzame woorden in.
Wie verstaat je niet. Gooi het op takkeherrie.
Kaatst het zaakje. Gebundelde krachten sturen
de makste schapen. Zo beland je nog ergens.
Aquaplaning woont hier. Rammelt een uitlaat.
Asfalt lijkt er niet minder onder. Wees welkom.
Man kalvert af. Zijn lucifers nat, ontsteld.
Draait om. Verwijdert zich van deze vluchtstrook.
[p. 496]
Grisaille
Vingers vertellen de blinde dat hij binnen is.
Schuift niemand hem iets te zitten. Aan raamkant
wat van verwelkte bloemen. Een ijzeren punt verlengt
zijn stok. Wegglijden mag behoed. Hij vouwt filters.
Water kookt. Kou hangt in de sansculotte. Ploft
nog eens een ochtendblad. De stiptheid waarmee hij
weespermoppen eet, de nieuwtjes spelt. En tuimelt er
de koekoek. Vijlsel richt zich naar een pool.