[p. 83]
Marko Fondse
Zes gedichten
Voor Paul Hugenholtz –
die me weer bij mezelf terugbracht
En gij, kunt gij?
Ik kliederde van ‘t aldagsleven
een kaart in kleur van meet af aan;
ik wees in vleesgelei de scheve
gelaatshoek van de oceaan.
Ik las de roep van nieuwe lippen
waar die in blikken schubben school.
En gij
kunt gij een nachtlied pijpen
aanblazend op het stadsriool?
(1958 – 1978)
[p. 84]
De dwaas en het kristal
Bianco il mento toccheró le corde usate.
(Metastasio)
‘O, fraai heelal van klein verdriet
dat mint uzelf en schaamt u niet
dat het om eigen pijn vergeet
het zo veel groter wereldleed –
zeg mij, verfijnd kristal van smart,
waarom uzelf zozeer verhard
als gingt gij aan de straffer hand
van zoveel koeler diamant?’
‘Uw vraag heeft mij in ‘t zwakst geraakt.
Ik ben in smart nog niet volmaakt
en deug voor hoger doel niet eens
‘t onnozelst kwart halfedelsteens.
Ik glinster in geen diadeem;
in mij van godlijkheid geen zweem –
ik ben als gij, want aan mij vreet
nog immer zogeheten leed.
En nu, laat mij mijn boos geluk
en gun mij dat in zwaarder druk
ik aan die laagheid mij onttijg
en stijg en, flonkerende, zwijg.’
(1843)
(Uit: Winterloof)
Jevgeni Abramovitsj Baratynski (1800 – 1844)
[p. 85]
…Che discendono dal cielo, di rado càpitano
Volschone knaap die door het straattumult
zo wijs ter been u rept en in uw mededogen
geen acht slaat op het smachten onzer ogen –
wist ik waar in uw vaart gij henen zult.
Waar gij passeert draagt alleman een bult
en bleekt het licht in ook de fraaiste ogen
die ooit een ziel tot puurder gloed bewogen
en dwingt gij ‘t felste hart tot dof geduld.
Gewapend als wij zijn tot aan de tinnen
van ons ontgoocheld zijn en de belaagde zinnen
smeken wij, u voorbij, tot nog weer hoger machten
het lot van deze wereld te verzachten
en ons, ontdaan van ‘t schandelijke eelt
dat ons doet hinken, te herscheppen naar uw beeld.
(Per Michele. Pancrazi gevolgd)
[p. 86]
Arezzo
Het oude stadje waar hij uitstapt
mag weer gelukkig zijn.
Ik ook wel. Maar wat nukkig
omdat ik dit traject zo zelden doe.
Waarom hem niet gevolgd dan?
Ach wat, die kruitdamp
om een minnekamp zonder gevolgen…
En toch – mijn oog had beet, die boffer.
Maar op mijn leeftijd, met vier koffers,
worden de helden moe.
(Arezzo – Rome, 4 – 3 -’77)
[p. 87]
Grondnat
I
I
Een onderhouden put
is anders dan
een kraan die het niet doet –
besef het goed
besef – een wel
ben ik
dat die niet sta
een aker
is geen anker
Put,
neem van mij
en drink van mij
‘t is dorstig tij.
En ga.
II
Lang onder blaren onder modder woelt de wel.
Zuiverst water onder druk waant zich de hel.
Tot het vrij uitstroomt
als een kind over plavuizen.
Wint iemand wat bij levenslang hoog spel –
wie weet het dan in zindelijke huizen?
(Rome, maart 1977)
[p. 88]
Lepus timidus
Die altijd wordt gejaagd
zou die verlegen zijn?
– beeld van de ziel
die haken slaat
waar anderen kruisen.
O, haas te worden –
ironie
van zielsverhuizing.