[p. 22]
Over de kunstpolitiek
Fouad Laroui
ik leefde in een land waar het kunstbeleid
duidelijk was
kunstenaars moesten we niet hebben
welgeteld hadden we twee schilders
beide moesten het land verlaten
de ene ging naar het Oosten
werd daar door de religie gegrepen
zijn kwasten zette hij voorgoed neer
de ander ging naar het Westen
reisde wandelde zwierf
kon het licht niet vinden
in de winter
ging dood van de honger
op een bank in Parijs
welgeteld hadden we twee dichters
de ene mocht blijven de ander verdween
de ene werd dikker en dikker
(ik heb het over zijn pens
niet over zijn bundels).
de koning kon niet in slaap vallen
voordat zijn nar naast zijn bed
kwam dichten
hij roemde de koning
kreeg restanten eten
werd dikker en dikker
[p. 23]
de ander werd mager en mager
totdat hij doodging in de gevangenis
hij had de koning beledigd
in een gedicht
Heren dat noem ik een land
waar poëzie serieus wordt genomen
welgeteld hadden we twee schrijvers
de ene schreef in een vreemde taal
(niemand kon hem verstaan)
de ander in de taal van de koning
(niemand kon het lezen)
beiden kregen geld
en lintjes
en Peugeotjes
Heren dat noem ik nu
kunstbeleid!