[p. 176]
[p. 177]
[p. 178]
Peer van Meer
Over het been
Van kindsbeen af droeg ik het Been bij me.
Het deed waar het zin in had.
Mij had het verder niet nodig, omdat ik sinds die tijd geen
poot meer aan de grond kreeg.
‘Wat gebeurt er in de wereld?’
(Waar het Been is, is er geen licht.)
‘…waarom?’
Het Been zwijgt. Vragen is een omweg zonder einde.
Het Been keert niet terug omdat het nooit is weg geweest.
De mens leeft altijd terzijde van het grote gebeuren.
Velen komen er tegen in opstand. Slechts de verstandigen weten van dit
terzijde een middelpunt te maken en wandelen er, zoals het Been, in rond.
‘Kies jij maar welke kant we opgaan,’ zei ik tegen mezelf.
Zo zie je: ik word al wandelende nog eens goeie maatjes met het Been.
‘…en het gevolg van deze omzwervingen,’ zei het Been, ‘is de terugkeer; niet ons vertrekpunt.’
En het Been kwam terug als een ander mens.
‘Ieder spreken is een raadsel,’ zegt het Been.
‘Alles spreekt vanzelf; ik voor de andere helft.’
Waar zouden het Been en ik goed voor zijn als alles er al was?
We zouden een luxe zijn.
[p. 179]
Van voren ziet het Been er anders uit dan van achter of van opzij;
‘Korte, dikke benen,’ zei het Been, ‘kunnen zo getoond worden dat ze
slank lijken en elegant. Dat is het, waar het de acteur om gaat.’
‘Alleen door bezeten te raken van het Been, is het mogelijk mezelf
te worden,’ zei ik ‘en groter te lijken dan het Been.
Soms ben ik onderweg en loop hem tegen het lijf.’
‘Het gaat me door merg en been als je in je eigen verte blijft kijken.’
Op een dag wilde ik de wijde wereld in, maar nu weet ik
niet meer of ik het linker of het rechterbeen ben.
Dat is prettig als we lopen.
…en toen is uit elk been de liefde opgestaan.
En zoals zijn gewicht nu op mij drukt, zo is het goed.
Ik voel me niet meer zo vluchtig: maar in de grond…
…waar het Been al stond te wachten.
Of het mijn verlangen was nieuwe wegen in te slaan?
…en als er een wereld is, dan is het die van het Been.
Onrustig en nog steeds op zoek naar een uitweg.
‘Ik, dat ben jij,’ zei het Been, ‘en wee je gebeente, want wie ten koste
van alles het antwoord zoekt, raakt verloren in steeds duisterder vragen.’
‘Nu heb je me er toe gebracht.’ zei het Been, ‘mij met de
vergankelijkheid bezig te houden.’
Het geheim van het Been is dat van een clown. Maar het lachen
hoort bij de werkelijkheid.
De beelden echter zijn imaginair en licht verstoorbaar.
Heimwee naar alles en dat ene.
…los daarvan, hij stond er buiten.
De wereld is te groot voor een Been alleen.
[p. 180]
…zoek daarom niet naar een mening.
Duidelijk is dat het Been niet zonder nutteloze dingen kan,
zoals hij ook mij gedroomd heeft.
‘Leef altijd en overal het leven,’ sprak het Been, ‘alsof je
met mij door een gang wandelt.’
‘Wanneer je de gewoonlijk onzichtbare voetzool hebt gezien,’ zei het Been,
‘dan heb je de dood gezien; de verborgen onderkant van het leven.’
‘Als je er op staat,’ zei het Been, ‘(ik word trouwens toch al
door je bewoond), word ik wel onrustig.’
De wind steekt op.
Niemand heeft zo dicht bij het Been geleefd als ik.
Het resultaat ervan is een eindeloze samenspraak en een enkele
waarheid die we aanvaarden, noch verwerpen.
Al bij onze eerste ontmoeting begreep ik dat hij het uiterste wilde.
Het onbegonnen gekkenwerk, opdat het Been zou kunnen voortduren;
ook als ikzelf al zou zijn verdwenen.
‘…maar na U wil ik nooit meer iemand anders zijn,’ sprak het Been,
alsof we elkaar kenden en er spijt van hadden.
Toen het Been rechtlijnig
een slakkenhuis betrok, voelde hij zich wat hoekig…
…heeft zichzelf betrapt. Want wat is het Been anders dan een mens,
waarin hij zichzelf herkent als de Engel weg zal zijn?
…en het Been huilde toen ik voorbij ging;
een reis waarbij de dag niet wilde aanbreken.
‘…en hoe ik het Been getroost heb?’
‘Hij moest zich mijn verdriet niet zo aantrekken.’
[p. 181]
‘Geen reiziger ontloopt zijn eigen verte.’
Met dit inzicht beklom het Been de uitkijktoren.
…en onmiddellijk werd het Been opgenomen in een andere wereld:
schoonheid en stilte.
Hij was het zelf.