[p. 55]
Peggy Verzett
Nadag
1
locus deze lucht had Laurel mooi gevonden
bolle blauwe buik waarin meeuwen af en aan
ik zie een beetje spel in de opzet
in de verste verte zie ik nog
de schoonheid van de vlek
op vloer en wand kaatst de rommel terug die volgens afspraak ligt
in deze kamer blijf ik tot aan de rand
wil jij met mij Prediker lezen in de zon op mijn balkon?
er ligt een laag een vrouwenmantel
het nekwater om de boeg likt rimpels in de handen
voel hoe deze onderwaterzit
die overplanting inheems in ieder plaats
zonder nadruk in de nadag mijn kades kaden
(juni 2004)
[p. 56]
2
dit kanaal zwijmelt als een kroonluchter in de tijd van kluit huwt kluit
en alpha en omega staan hand in hand als ze
‘s nachts volkomen verregend in het bos
op apegapen de Esox Lucius onder de glazen stolp
en de vrouwe voor het open raam?
O & A centrifugeren vast maneschijn in een proper dorp
ademt het kanaal in en uit
dat marmer is beschilderd hout
dit albast van gips en glans
en ik ben zonder middelen waarmee
wit van zoet kan worden onderscheiden
je weet wel de anderen hebben het gedaan
er is geen lichtuitzending vandaag
d’oude dikke hondjes en haaienkoppen steken in stijglicht
(traktaten, preken en sermoenen!)
allemaal haaienkoppen uit de voordeuren van de langstraat
en oude dikke hondjes de hoek omlopen
je moet je inschakelen
kongsie kongsie
[p. 57]
in het rommelhok van de overlevering
onder de vitrine grijzig gepierewaai van het tulen rafelrokje
om het bronzen danseresje
(juni 2004)
[p. 58]
3
jouw voorkeur in de nadag
vertel eens over de heilige geest
lekker abstract zonder ezelsschedel
met paars gestifte lippen van de gewaagde pruikenmaker
over zijn handelshouding haar lekhart en hun rationele zingeving
reizen tussen twee dorpen zonder grensformaliteiten
een aangezicht dat hangt in repen
parels / oesters / koeien in de wei
zoiets als de staccatovrede
op de wind rijden en er zo vandoor gaan
of koraaldiertjes kleven aan een rif
nietig taallichaam, heb onzin met wachten vergeleken
mijn betrekkingen met de kust zullen hun normale karakter krijgen
ik zie er steekt een stukje in je buik
het loopt stuk of bijt uit en pakt dan de nijdas neer
die in zerpe lucht met zijn vleugel langs het onderdak sleept
(juli 2004)
[p. 59]
4
de acteurs spelen op vlonders die
tuurloos drijven op strakke waterrepen
zie! de jonge vrouw probeert het navorsen
al haar fijne zinsdelen slijten over het permafrost
en een huidentuin tingelt in de toendra
waar de graaf zweeg over de invloed van
de dampkring op huig hand en nog een hoger ding
laat de acteurs maar spelen op het scherp van de snede
in de kastelen o moede mond en rijpe borst bis big bravo!
Tandenloos verft meanwhile de vervallen muur permanentblauw
er staat een sokkel in zijn buik
alle dingen zijn een poolpaard langs bebouwd terrein
genoeg!
weer deinen geschiedenissen bij de nachtelijke boottocht
over hem die van eb en vloed niet weet
met een half gewei het stoute water een paar fikse stoten
aan iedere branding hangt wel een meisje in zee-tenue
(juli 2004)
[p. 60]
5
koud en nat brein
ik denk terug aan hoe dit allemaal is gebeurd
er lag een dode geit te mekkeren in mijn maag
dat van het een het ander kwam nadat op Nova Zembla
een overwintering in causaliteit
radde tongen vergaten hun leven en gal niet meer
en de verschillen lekken oostindisch zwart kortbenig
mij vallen feiten in als de plooien in een plooienrijke broek
vlaggen ze bestaan niet vlaggen
binnenin verbindt verbannen drang
de H is een staande coïtus
ik doe wat overbodig is soms negentien keer
de opzet voor een boeddhadrama over de rijken
en een vederlicht avondmaal ligt nog in de linnenkast
warm en nat hart
ik ruik kamperfoelie ‘s nachts als andere bloemen gesloten zijn
in het stille luchtruim wenkt ze naar vlinders en kevers
nu denk ik aan haar met haar talent voor delilah-achtige rollen
de horizontale marginalen en waar werd hij un autre?
o hier komt Afrika!
ik denk aan hoe wij allen ‘s avonds al niet meer buiten komen
voor het geval wij ongemerkt op een worm zouden trappen
(aug. 2004)
[p. 61]
6
wij dragen een dode stad in onze bovenwand
waar onze korte vangdraad en nabrander gevallen is
behalve dat gaan wij over naastenliefde
zoals nabestaanden overgaan tot naastenliefde
laat ik je mijn nieuwe naam noemen: Marie Joséoe
in het gefrakeerde struikgewas pakte je mijn hand
we waren oud en je riep: Marie Joséoe
eminente aardelucht drong door tot in iedere vezel van de houten bank
veertig onsterfelijken (gemiddelde leeftijd van in de tachtig)
hieven een lied aan voor jou en mij
over twee lamentijnen het lied klonk prachtig
onze ideeën hadden niets verloren
en in de nadag doken we niet diep en zwommen niet snel
we lagen in de ondiepe arm opgewarmd en
onze kunstzinnige pupillen keken onder
naar het vormloze zeevee in volledig blauw wijwater
(aug. 2004)