Remco Campert
Ademen
1.
De witte lucht,
de motoren in de verte,
mijn adem: ochtend
van dunne muziek.
Verlaten
als een leeg doosje
op een water dat ik mij herinner,
wacht ik op de wind.
2.
De gele, de gedoofde winter,
de zon die smelt
en het trippelen van een papieren vogel
over de doffe sneeuw…
Weer zijn de bomen
van ouder hout geworden,
maar in steeds meer takken
verzamel ik mijn groen.
Ook de liefde
‘though lovers be lost love shall not’.
Dylan Thomas.
Ja, zij die liefde maken
tot een brandend slagschip of een mooie roos
gaan verloren
in het water reddeloos
of in de aarden kuil van de seizoenen.
Maar ook de liefde gaat verloren
met de makers, de minnaars.
O ons lieve lichaam
en de woorden die wij aan elkaar spendeerden
en alle goede bedoelingen en ook de kwade
en de tranen
de drift en de begeerte
het vlammen van het schip
het geuren van de roos
het is niet en nooit genoeg.
[p. 62]
Diplomaten
Diplomaten,
heren met hoofdpijn, maagkwalen
en weinig tijd voor sexueel verkeer,
voegen het woord bij de onherstelbare daad:
het baat niet
en doet niemand schade.
Op luchthavens waar het waait,
op het bordes van een centraal verwarmde ambassade
lachen ze hun tanden bloot:
‘Zeker, van gevechtshandelingen is sprake,
maar kans op een totale oorlog
lijkt voorshands uitgesloten’.
Ze drinken wodka, whisky of tomatensap,
werken hard, zijn zeker
niet slechter dan ik, maar van een ander slag,
legden bv. in hun jonge jaren
meer ambitie aan de dag.
Een dichter
Deze man is dichter, beweert men.
Vrij dik, toch slobberig in het pak,
wallen van ongezondheid onder zijn bijziende ogen,
te ijdel om een bril te dragen
en te lui om zijn das met smaak te kiezen.
Al schrijvend zong hij
zijn huwelijk los van zijn betekenis
Vaak kun je hem horen lachen
om grappen over de eerste nacht
van een argeloos paar in het wrakke ledikant
van een houterige anecdote.
Wat moeten we met zo’n man?
Zijn gedichten lezen?
Mijn god,
moge ik ver van zijn verzen blijven
zolang er nog auto’s zijn
om mij te vervoeren.
Zondag
Zondag had ik me voorgesteld
in de hangmat door te brengen
tussen de stevige stammen van de bomen
dicht boven de aarde
en van de hemel ver genoeg verwijderd
om me een mens op zijn plaats te voelen.
Maar het regende.
Jeugd
De bomen geuren, ik loop
met verheugde voeten over dennenaalden,
er zijn open plekken, hier werd gehakt
of een vliegtuig stortte neer, lang geleden alweer,
voor een konijnenhol zit een man gebukt,
hij kijkt een strik na, zijn broek spant om zijn billen.
Het bos voorbij, het langzame zandpad af,
de zwartgebrande hei, met een tak sloeg ik op de
vlammen,
de lucht had de kleur van bunkers,
afweergeschut tekende een doodskop van houtskool.
Mijn jeugd is altijd bij me, zoals jij, je glimlach
is de lijnen in mijn hand.