[p. 546]
Rutger Kopland
Voort
I
Van eiland naar eiland, steeds
kleiner en kaler, over steeds
ruimer en wijder water, tot
in de laatste baai
zich het uitzicht volledig
en eindelijk opent.
In deze volmaakt onverschillige wereld
de zeilen strijken.
[p. 547]
II
Niet meer dan een steiger,
wat roestige loodsen, armoedige
huizen, een kerkhof, een kroeg,
niet meer dan de herinnering aan
een gebaar van trouw: bed, glas,
en graf staan nog klaar,
tegen beter weten in.
Hier aan land gaan.
[p. 548]
III
Het wordt nacht, maar zij is
als een stolp van melkglas,
al wit van de volgende morgen.
En over de open, windstille zee
gaan verwachtingen. Zij vinden
geen overkant.