[p. 438]
Willem Weijters
Elke dag mondt in dit uit: onwelnis als
een in de rouw geslagen meid, kinderloos, te oud;
met de dag wordt ze scherper en de kotten schoner.
Ik spreek niet over vrouwen, maar van U.
Soms is het al zo ver. Dit lijkt op na het leven.
De jeugd duurt tot de weemoed om de jeugd, en dan
wordt men de lange ziekte naar de dood gewaar.
(26-3-1990)
[p. 439]
Pa
Vos, vos in je rouwpak van vel over been
diep in je hol van winterse slaap,
met je spot nog op puien van chloraat en fenyl, want:
bloemen zijn degeneraten vandaag,
geknepen geslagen met washandenverf.
Hoe anders heb jij ze uit meigrond gelokt
met je aard van zand en wormentover,
toen, toen met je vossezang, met je roodzwaaiende staart.
(1-10-91)
[p. 440]
Pseudo-Calvinistisch trouwplan.
Ichi de mijne, de zon op het graan.
Genoeg is een zegen, een keizersbestaan.
De schans is genomen, de talmer verbrand,
ik ben aangekomen in Houwelicslant.
Met Cats voor mijn vader, moraal aan mijn zij,
de zinne de minne de braafhoererij.
Daar lach ik me worst om, de naam wordt gezet,
ik mag zelfs van Dordt met mijn Ichi naar bed.
(22-11-91)
[p. 441]
we duwen met onze schouders tegen de liefde
ze draagt de kleuren stadsgrauw wintergrijs over haar corselet
haar deuren kieren maar daarachter is ze niet
wij mondschilders leggen haar uit, ze is
niets tussen ons – een lichtend blauw – we hebben haar niet nodig
ze is een heet rood kannibaals vlees dat ons omzet in haar stof
ze is grafgoud dat we schenden en stralend geel om ons
altaar hameren
ze is niet wat we nu al zo lang van haar zien
(5-1-92)