[p. 554]
Zes gedichten
Tom Graftdijk
Toen de wereld nog een afgezaagde grap was,
toen we bunkers binnenslopen
en appelsap dronken in de hete duinen,
toen Charlie Parker ons zweverig
in de war bracht, toen de avonden
langer waren, de meisjes mooier in onze gedachten
(dat weet je toch nog wel), toen
het te laat was geworden
om nog terug te gaan –
toen wisten we
dat dit alles maar tijdelijk was
en niet voorgoed.
voor W.J.C. Bouwman
[p. 555]
Natuurlijk verdwaalde ik
op de terugweg. Tekeningen, foto’s,
films van mijn leven tot nu toe
werden onbegrijpelijke sferen
die ik onmogelijk kon herkennen. Ik
had ze godverdomme toch
nog nooit gezien?
[p. 556]
Het is eigenlijk niet belangrijk meer
wat ik heb willen zeggen
en af en toe heb ik de dingen gedaan
alsof het allemaal maar vanzelf sprak,
maar toch was het nooit meer dan: laten
we weggaan, laten we het proberen.
[p. 557]
Soms wil ik beleefd zijn
en geef vrolijk grijnzend iedereen
een hand. Soms praat ik zelfs urenlang.
met de ongelofelijke slijmerd
die ik steeds weer
overal tegenkom.
Soms loopt de spoorrails
van mijn argeloosheid
dood waar de zomer voor de zoveelste
keer begint. Maar als er
weer eens oorlog komt
hoor ik gelukkig bij de verliezers.
[p. 558]
Schreeuwend wilde hij vergeten
wat iedereen zei,
keihard lachend
wilde hij alles kapotmaken.
Voorgoed wilde hij weggaan
omdat hij altijd
het onmogelijke had verwacht.
Maar overal werd hij herkend;
als hij een misdadiger was
waren ze zijn vonnis zeker vergeten.
[p. 559]
Ik zal de waarheid
wel hebben gezegd als dat niet
de bedoeling was, ik zal wel
hebben gelogen als dat
niet de bedoeling was. Wrange
entrées hebben
het zo vaak verpest.
En steeds weer hetzelfde, hoe dan ook:
wat ik ook van mezelf zeggen mag,
er is niemand die het zal ontkennen.