[p. 65]
Leo van der Sterren
Gedichten
Het land
Zij hebben zwaar het land. Zij hebben als
een os het land. En o zo lang. Het werk
fungeert als motor van de tijd – die steeds
gloednieuwe oude bak. De arbeid die
hen leeft, beweegt, het weeë heen en weer
bezorgt. Maar tijdens pauzes in kantines
met hoog plafond vol hoog niveau belaagt
het land hen weer – ondanks vertoon van ego
als een verschijnsel van vertoon – het is
als een klassieke kwaal die zoetjes aan
hen knaagt. Maar de landziekte tast de kernen
van menszijn aan, vreet geest en lever weg.
Het werk verdrijft de tijd maar na de werkdag
parkeert de tijd zich op een lagere
etage in zo’n typische garage
waar niemand blijven wil. Dan keert het land
weerom. Zo landerig, geen prikkel kan
het land verdrijven. Ja, het werk verdrijft
de tijd omdat het werk gedaan moet worden –
meer van extern, zeg maar. Daarna stagneert
het drijfwerk. Niets voedt de verwondering.
Niets boezemt nog ontzag in. Lusteloos
op Lesbos. Geborneerd op Borneo. En
ze kauwen lange draden en verslikken zich
in knopen sleur en staar. Straks stikken ze
nog in verstuikingen van landerigheid.
[p. 66]
Het werk verdrijft de tijd, maar daarna valt
het land. Het gat oogt diep, de val oogt lang.
Het gaapt zoals de landerige gaapt,
lang en diep. O, de kaken stijven. O,
wat doen de spieren pijn, wat kauwt de kop!
Recht onder die oprechte oer-ellende
van existentie, op een lagere
etage in zo’n typische garage
waar niemand blijven wil, bij lethargie
van chroom en blik, wat gilt, wat ligt, wat lilt,
welk lichaam blijft daar, overal ondicht,
met indolentie van de hand verdaan,
recht onder de verlamming van het land?
[p. 67]
Procedure
Het eerste om te doen is een locatie zoeken waar ooit iets
geschied is wat de mensen zich nog heugen, incident dat nu
of eens de noemer van geschiedenis zal torsen. Dan volgt de
gedachte aan wat op die plek geschied is. Gedenken daar
waar dat voorviel wat het gedenken waard is. Trachten
te voelen wat er toen gevoeld werd, op het ogenblik van
geschieden, op de wijze als verhaald wordt in de schrijving der
geschiedenis, die amalgaam van reconstructies van
verledens. De getuigenissen. En de blikken die naar achteren
gericht zijn, naar wat is geweest. De ogen, stuk voor stuk
iets anders ziend. Elk brein dat anders denkt. Elk denken, elk
herdenken kent zijn eigen idioom. En dan het onvermijdelijke
slot. Laatste halteplaats voor de bestemming van het niets. Tot slot
de korrel zout, de ironie en het cynisme uitmondend in een vuren lach
van het besef van het niet-weten, toen niet, nu niet, nooit niet.