[p. 663]
Bruidslied
Ze was mooi. Dat is werkelijk waar.
En het maakt het liedje navranter.
Ik ken er die zijn eleganter,
zij was mooi. Ze had heel mooi haar
Als kind had ze al ingezien
dat de mens ter helle kan varen,
en dat men zijn eer moet bewaren,
wil men ooit God’s aangezicht zien.
Ze ging school bij de nonnen. Zeer vrome,
die haar geestelijk danig fouilleerden,
en haar menige zonde leerden
waar ze zelf nooit op was gekomen.
Soms had ze de vreemde neiging
haar geslachtsdelen aan te raken.
Dan ging ze kasten schoonmaken
totdat het Goddank voorbijging.
Toen werd ze ten huwelijk gevraagd,
door een knaap, begaafd in het strelen,
die haar maagdekroon nooit kon stelen,
en ze huwde in het wit en als maagd.
Ze plengde ter kerke een traan,
want het orgel speelde zo zalig,
en men preekte haar voor, tweetalig,
dat ze nooit met een ander mocht gaan.
Na deze en andere wenken
kwam dan eindelijk de huwelijksnacht:
ze voelde zich zo verkracht
dat ze nooit meer aan liefde wil denken.
W.A. Wilmink